Intensieve veeteeltbedrijven

Niet alle veeteeltbedrijven zijn van die orde dat een inschatting van de milieueffecten aan de hand van een bijkomende beoordeling onder vorm van een project-m.e.r.-screening, een meerwaarde biedt. Ook volgens de Europese MER-Richtlijn wordt vastgelegd dat enkel intensieve veeteeltbedrijven een extra milieubeoordeling moeten uitvoeren. Dit betekent dat het belangrijk is om te bepalen wanneer een veeteeltbedrijf als intensief moet gezien worden.
In eerste instantie kan hiervoor een beroep gedaan worden op de interpretatie voorzien in de Europese guidance "Interpretation of definitions of certain project categories of annex I and II of the EIA Directive" (European Communities, 2008). De guidance geeft aan dat nuttige informatie over intensieve veehouderij kan teruggevonden worden in de BREF voor intensieve pluimvee- en varkenshouderijen. In de BREF 'Intensive rearing of poultry and pigs' (2017) is het volgende te vinden:

  • "Intensive farming has thus led to significant imports of nutrients that are then returned to soil, in the form of manure, in different areas to that where the feed material was produced, sometimes in excessive loads
  • The meaning of the term ‘intensive livestock farming’ in Europe is illustrated by using animal density expressed in the number of livestock units per hectare of utilised agricultural area (LU/ha).
  • The picture illustrates that for nearly all Member States the Intensive Rearing of Poultry or Pigs environmental impact of intensive livestock farming is a regional issue, but for a few countries like the Netherlands and Belgium it can almost be considered a national issue.
  • The areas with high livestock densities typically have many intensive pig and poultry farms, each with a large number of animals."

In het arrest van de Raad voor Vergunningsbetwisting van 1 oktober 2020 (RvVb-A-2021-0096) staat: "De loutere vaststelling dat rundveebedrijven niet zijn opgenomen in de scope van de Europese BREF met betrekking tot intensieve veeteelt houdt niet in dat rundveebedrijven bij voorbaat zijn uitgesloten als intensieve veeteelt uit de bijlage III van het project-MER-besluit. Dit document dat de BBT vanuit een wetenschappelijk oogpunt onderzoek geeft, geen bindende interpretatie aan de criteria zoals uiteengezet in bijlage I en II van de project-MER-richtlijn".

Daarnaast wordt in de EU Guidance gesteld dat de reikwijdte van bijlage II van de EU-RL niet beperkt is tot de dieren die in bijlage I worden genoemd, aangezien daarin niet wordt verwezen naar welbepaalde diersoorten. Voorts wordt daarin gewezen op de ruime reikwijdte en doelstelling van de project-MER-richtlijn, en op de vaststelling dat het soort dier kan verschillen naargelang de kenmerken van de landbouwbedrijven in de verschillende lidstaten."

De aard en de grote van de rundveebedrijven in Vlaanderen en deze uitspraak van de Raad voor Vergunningsbetwisting leidt ertoe dat rundveebedrijven ook onder de definitie van intensieve veeteeltbedrijven en bijgevolg m.e.r.-plichtig zijn volgens rubriek 1 e van bijlage III.

Op basis van bovenstaande kan het volgende afgeleid worden:

Alle ingedeelde inrichtingen of activiteiten (IIOA) voor varkens-, pluimvee-, rundvee- en mestkalverhouderijen in Vlaanderen, waarvoor een vergunning (klasse 1 & 2) nodig is, zijn te beschouwen als intensieve veeteeltbedrijven.



Opfokpoeljen, jong gedekte zeugen en beren

Bij het bepalen of opfokpoeljen of jong gedekte zeugen onder één van de m.e.r.-rubrieken vallen wordt een beroep gedaan op de rubriekomschrijving uit de Vlarem-indelingslijst en op de definities uit Titel II van het Vlarem:

  • Rubriek 9.4 ivm varkens volgens de Vlarem indelingslijst: hier wordt gesproken over plaatsen voor (mest)varkens, zeugen of jong gedekte zeugen bij de klasse-indeling.
  • Definitie varkens volgens Vlarem II: 'zeugen, beren en/of gebruiksvarkens ouder dan 10 weken'.
  • Definitie zeug volgens Vlarem II: 'een vrouwelijk varken dat na de eerst worp in productie wordt gehouden'.
  • Definitie jonge zeug volgens Vlarem II: 'een gedekt vrouwelijk varken, ongeacht de leeftijd, tot het moment van de eerste worp'.
  • Rubriek 9.3.1 ivm gevogelte volgens de Vlarem indelingslijst: hier wordt gesproken over stuks pluimvee of gevogelte ouder dan één week bij de klasse-indeling.
  • Definities gevogelte volgens Vlarem II: 'gevogelte zoals leg- en mestkippen, kalkoenen, parelhoenders, eenden, ganzen, fazanten, kwartels, met uitzondering van geringde duiven voor wedstrijddoeleinden, ouder dan één week'.

Op basis van bovenvermelde definities en rubrieksomschrijving ('ouder dan één week') worden opfokpoeljen als 'andere gevogelte dan leghennen' beschouwd. De drempel voor de MER-plicht (rubriek 21 a) van bijlage I) bedraagt 85 000 plaatsen. Er wordt geen onderscheid gemaakt in opfokpoeljen voor leghennen of opfokpoeljen voor mesthoenders.

Jonge gedekte zeugen dienen geteld te worden bij de plaatsen voor zeugen. Beren worden beschouwd als mestvarkens (andere varkens dan zeugen).

Conclusie:

  • opfokpoeljen (zowel van legkippen als van mesthoenders): te beschouwen als 'andere gevogelte dan legkippen (mesthoenders)'
  • jonge gedekte zeugen, te beschouwen als 'zeug'
  • beren: te beschouwen als 'andere varkens dan zeugen (mestvarkens)'.


Intensieve veeteeltbedrijven met een dierenaantal net onder de drempel van bijlage I

Wanneer het aantal dieren op een bedrijf de grenzen van rubriek 21 van bijlage I benadert, maar niet overschrijdt, zou men verwachten dat het bedrijf valt onder rubriek 1 e) van bijlage II. Wanneer het bedrijf echter volledig in agrarisch gebied ligt, wordt het in de rubriek van bijlage II uitgesloten.

Als gevolg van bijlage III moet echter niet enkel getoetst worden aan de drempels van bijlage I en II, maar moet bovendien steeds geval per geval beoordeeld worden of het project potentieel aanzienlijke milieueffecten heeft, en dit ongeacht de ligging. Bijgevolg is er minstens een project-m.e.r.-screening nodig om te bepalen of er al dan niet aanzienlijke negatieve effecten kunnen zijn en er een project-MER noodzakelijk is. Indien de drempels van bijlage I benaderd worden en het een nieuw bedrijf of een aanzienlijke uitbreiding van een bestaand bedrijf betreft, het bedrijf grenst aan een kwetsbaar gebied (bv. bewoning of natuurgebied), … kan een project-MER eerder aangewezen zijn. De beslissing over de MER-plicht op basis van de project-m.e.r.-screening, ligt echter bij de overheid die beslist over ontvankelijkheid en volledigheid van de vergunningsaanvraag.

  • Geen labels