1.Doel

Het doel is om  eerste participatie te organiseren in een vroeg stadium van het proces om zo het draagvlak én de kwaliteit van het uiteindelijke RUP te vergroten. Dit participatiemoment dient om inbreng te krijgen over de probleemstelling, de inhoudsafbakening en de scope van het voorgenomen plan en bijhorende effectbeoordelingen.

2. Overzicht acties

2.1. Organisatie van raadpleging publiek en participatiemoment

2.1.1. Wat?

Het decreet voorziet minstens in een raadpleging van de bevolking over de startnota gedurende 60 dagen (ook in het geval van grensoverschrijdende milieueffecten) en één participatiemoment. Hoewel dit een bijkomende verplichting in het geïntegreerd RUP-proces vormt, is dit niet bepaald helemaal nieuw. Vaak organiseerden gemeenten vroeger (in de ‘oude’ procedure) reeds een inspraakmoment voor de bevolking alvorens de plenaire vergadering te organiseren.

2.1.2. Hoe?

De bevolking van de betrokken gemeenten wordt voor het begin van de raadpleging geïnformeerd over de terbeschikkingstelling van de startnota door een aankondiging op de volgende wijze:

De aankondiging bevat informatie over:

Er wordt aangeraden om in de procesnota, via de website, in de (al dan niet digitale) inspraakformulieren, … duidelijk te maken dat er een onderscheid zal gemaakt worden tussen persoonsgegevens (zoals het emailadres, naam en adres) die meegedeeld worden per email of brief) en de inhoud van de inspraakreactie zelf. De persoonsgegevens zullen niet opgenomen worden in de scopingnota of in andere documenten die ter beschikking gesteld zullen worden van het publiek. De inhoud van de inspraakreactie zelf kan echter wel opgenomen worden in publieke documenten. De insprekers moeten hiervan bewust gemaakt worden. (Zie ook Stap 3: Opmaak scopingnota (en desgevallend bepaling plan-MER/RVR-plicht) voor meer info over de verwerking van inspraakreacties in de scopingnota.)

De startnota en de procesnota worden gedurende de raadpleging ter beschikking gesteld bij:

Alle aanpassingen aan de procesnota worden op de website op dezelfde manier ter beschikking gesteld.

Een participatiemoment moet worden gevoerd in de geest van de kennisgeving binnen de vroegere plan-MER-procedure.

Het participatiemoment vindt plaats binnen de termijn van 60 dagen. Er wordt aangeraden om het participatiemoment eerder vroeg binnen die termijn van 60 dagen te houden, zodat het publiek nadien nog kan reageren.

Het planteam maakt een verslag van het participatiemoment. Omdat dit verslag publiek beschikbaar is, mogen er geen persoonsgegevens in opgenomen worden. Er mag bv. wel vermeld worden dat inwoners van een bepaalde straat bepaalde opmerkingen hadden. Het verslag van het participatiemoment wordt ter beschikking gesteld op de website van de bevoegde overheid (zoals ook het geval is voor de startnota en procesnota).

De coördinatie en sturing van de participatie gebeurt door het planteam. Het is de bedoeling dat de bevoegde overheid (gewest, provincie en gemeente) dit volledig zelf en maatgericht kan bepalen voor elk individueel RUP.

Voor sommige RUP’s zal er (zeer) veel inspraak zijn, voor andere zal het publiek niet of nauwelijks reageren:

‘Nieuw’ is dat de plan-m.e.r.-screening (als onderdeel van de startnota) nu ook mee ter inzage wordt gelegd. Dit betekent dat het publiek ook haar mening zal kunnen geven over de beoordeling van de aanzienlijkheid van de milieueffecten en dus van de noodzaak om al dan niet een plan-MER op te stellen. Het team Mer zal bij haar beslissing over de plan-MER-plicht dus niet alleen rekening houden met de adviezen van de adviesinstanties (zie hieronder) maar ook met de inspraak van het publiek.

2.2. Adviesvraag

2.2.1. Wat?

De bevoegde overheid vraagt advies over de startnota aan de adviesinstanties zoals vermeld in Bijlage 1 van het Uitvoeringsbesluit (een lijst met post- en emailadressen van adviesinstanties vindt u hier) - zie ook RUP-adviestoets. Het advies moet binnen een termijn van 60 dagen gegeven worden. Als deze termijn wordt overschreden, kan aan de adviesvereiste voorbijgegaan worden.

Voor een gemeentelijk RUP vraagt het college van burgemeester en schepenen advies aan :

Voor een provinciaal RUP vraagt de deputatie advies aan:

Voor een gewestelijk RUP zal de Vlaamse Regering eveneens advies vragen aan een aantal instanties zoals opgesomd in het decreet en in Bijlage 1 van het Uitvoeringsbesluit.

De initiatiefnemende overheid kan altijd andere adviesinstanties (formeel) betrekken, door een specifieke vraag te stellen via het digitaal platform.

Het is aan de adviesinstantie zelf om al dan niet in te gaan op deze adviesvraag. Geen reactie binnen een specifieke termijn (1e participatie: 60 dagen, plenaire vergadering/schriftelijke adviesvraag: 14 dagen) betekent dat er voorbij gegaan wordt aan het advies.  Dit betekent :

 

2.2.2. Hoe?

Sinds 1 juni 2018 verloopt de adviesvraag verplicht via het digitaal platform. De RUP-adviestoets kan ondersteuning bieden bij het bepalen van de adviesinstanties.

Aan de adviesinstanties wordt tegelijkertijd advies gevraagd over enerzijds het plan en anderzijds de milieueffecten. Voor de aard van het advies over de milieueffecten zijn er twee verschillende invalshoeken:

Deze adviesvragen zijn dus gelijkaardig aan de adviesvragen volgens de vorige regelgeving, maar waar er vroeger een apart advies gevraagd werd over enerzijds de milieueffecten en anderzijds het plan, wordt dit nu gecombineerd in één fase.

3. Eindresultaat

 4. Meer informatie