Ook een verkaveling ten behoeve van een project met betrekking tot recreatie of toerisme dient gescreend te worden op mogelijke aanzienlijke milieueffecten.

Bepalen van de project-m.e.r.-plicht voor projecten van rubriek 12

Wanneer voor een bepaald project een vergunning wordt aangevraagd, moet steeds worden nagegaan of er een verplichting inzake milieueffectrapportage (m.e.r.-verplichting) geldt. Enkel vergunningsplichtige projecten zijn dus mogelijk m.e.r.-plichtig.

Bij het bepalen van de project-m.e.r.-plicht wordt gekeken naar het project zoals vermeld in het voorwerp van de vergunningsaanvraag. Het voorwerp van de vergunningsaanvraag wordt hierbij afgetoetst aan de rubrieken van bijlage I, II en III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (verder project-m.e.r.-besluit).

Wanneer het voorwerp van een vergunningaanvraag verschillende onderdelen bevat, dan moet voor elk van de vergunningsplichtige onderdelen1 van het voorwerp van de vergunningsaanvraag de m.e.r.-verplichting nagegaan worden. Valt het vergunningsplichtige onderdeel onder een m.e.r.-rubriek van bijlage I, II of III van het project-m.e.r.-besluit, dan is het project-m.e.r.-plichtig. Indien daarentegen voor geen enkel vergunningsplichtig onderdeel van de vergunningsaanvraag een m.e.r.-plicht geldt, dan is het project niet m.e.r.-plichtig. Als enkel een niet-vergunningsplichtig onderdeel onder een m.e.r.-rubriek van bijlage I, II of III van het project-m.e.r.-besluit valt, dan geldt er ook geen project-m.e.r.-plicht.

In het geval het voorwerp van de vergunningsaanvraag of onderdelen ervan tegelijkertijd onder de toepassing vallen van verschillende bijlagen, dan dient voor het project de procedure van de bijlage met het laagste nummer gevolgd te worden.

In het kader van een IIOA geldt een vergunningsplicht voor activiteiten uit Klasse 1 en Klasse 2 van de VLAREM indelingslijst. Klasse 3-activiteiten zijn meldingsplichtig en bijgevolg geldt voor deze activiteiten geen m.e.r.-plicht.

Voor het merendeel van de in de rubriek 12 van bijlage II of bijlage III vermelde projecten geldt er geen rechtstreekse IIOA's. Voor deze projecten is er dan ook in principe geen m.e.r.-plicht op basis van de rubriek ‘Toerisme en recreatie’ in het kader van de vergunningsplicht voor IIOA's. Wel kunnen onderdelen van deze projecten gelegen binnen het projectgebied m.e.r.-plichtig zijn. Een voorbeeld:

Wanneer in het kader van vergunning voor een grondwaterwinning op een kampeerterrein een vergunningsaanvraag wordt ingediend, dan moet hiervoor getoetst worden aan de m.e.r.-rubrieken met betrekking tot grondwaterwinning. Zo valt de grondwaterwinning met een capaciteit van meer dan 2.500 m³ onder de m.e.r.-plicht van rubriek 10 o van bijlage II. Het kampeerterrein waarop de grondwaterwinning plaatsvindt, is op zich niet project-m.e.r.-plichtig ten gevolge van de vergunning voor de betreffende grondwaterwinning. Het kampeerterrein vormt immers niet het voorwerp van de vergunningsaanvraag.

Enkele activiteiten die vallen onder ‘themapark’, zoals bv. dierentuinen hebben wel vergunningsplichtinge IIOA's  en bijgevolg mogelijk ook m.e.r.-plichtig ten gevolge van deze vergunningsplicht voor IIOA's.

De project-m.e.r.-plicht op basis van  stedenbouwkundige handelingen (SH) is wel steeds van toepassing. Als er dus een stedenbouwkundige handeling aangevraagd wordt voor de bouw van een kampeerterrein, vakantiedorp, hotelcomplex of andere projecten die onder de rubriek ‘Toerisme en recreatie’ vallen, dan zijn deze projecten dus project-m.e.r.-plichtig.

De vergunningsplicht voor stedenbouwkundige handelingen wordt bepaald in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en haar uitvoeringsbesluiten. Een aantal ingrepen is bij besluit van de Vlaamse Regering vrijgesteld van de vergunningplicht of hebben enkel een meldingsplicht. Zo wordt onder art. 8.1. van het ‘Besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is’ aangegeven dat, als er geen gebouwen opgericht worden en als de herinrichting eigen is aan de functie van het terrein en er voldaan is aan de voorwaarden onder art. 8.2, er geen stedenbouwkundige vergunning nodig is voor de herinrichting van de terreinen van onder meer ‘publiek toegankelijke dierentuinen’ en ‘al dan niet openbare terreinen voor recreatie’. Voor deze vrijgestelde en meldingsplichtige ingrepen geldt bijgevolg ook geen m.e.r.-plicht.

Voor functiewijzigingen en verkavelingen kan respectievelijk een omgevingsvergunning en een verkavelingsvergunning nodig zijn. Hierdoor kan voor dergelijke projecten een milieueffectrapportage nodig zijn.

Bepalen van de vorm van milieueffectrapportage

Welke vorm van milieueffectrapportage noodzakelijk is in het kader van een vergunningsaanvraag wordt in hoofdzaak bepaald door de bijlage waaronder het project valt.

Projecten met betrekking tot toerisme en recreatie komen voor onder bijlage II en III van het project-m.e.r.-besluit. Om na te gaan onder welke van beide bijlagen een project valt, dient het project afgetoetst te worden aan de drempelwaarden van bijlage II, rubriek 12a of 12b. Overschrijdt het project één van de vermelde drempelwaarden, dan valt het project onder rubriek 12 van bijlage II. Overschrijdt het project geen van de vermelde drempelwaarden dan valt het project onder rubriek 12 van bijlage III.

Relevante criteria om na te gaan of een uitgebreide vorm van milieueffectbeoordeling (MER) aangewezen is of een ontheffing van de project-MER-plicht of een project-m.e.r.-screeningsprocedure mogelijk is, zijn: omvang, ligging en cumulatie met andere projecten.

Het project-MER, het gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting of de project-m.e.r.-screening moet de effecten beschrijven die het gevolg zijn van de betreffende projecten (zoals vermeld in het voorwerp van de vergunningsaanvraag).

Rubriek 12 van bijlage II: project-MER of ontheffing project-MER

Wanneer de drempels van rubriek 12 van bijlage II van het project-m.e.r.-besluit overschreden worden, moet er een project-MER opgemaakt worden, tenzij door middel van een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de milieueffectrapportageplicht bij het Team Mer kan aangetoond worden dat het project geen aanzienlijke milieueffecten kan veroorzaken.

Uit de praktijk blijkt dat bij projecten met een sterk verkeersgenererend karakter of voor projecten met een impact op een gevoelig/kwetsbaar gebied2 de opmaak van een project-MER eerder aangewezen is. Het is in die gevallen immers niet evident om zonder modellering of met eenvoudige modellering op sluitende wijze aan te tonen dat het voorgenomen bijlage II-project geen aanzienlijke milieueffecten kan genereren.

Rubriek 12 van bijlage III: project-MER of project-m.e.r.-screening

Als gevolg van de veroordeling van België bij arrest van het Hof van Justitie van 24 maart 2011 (c-435/09, Europese Commissie t. België), moet een project met betrekking tot toerisme en recreatie niet enkel getoetst worden aan de drempels van bijlage II, maar dient er voor de projecten uit de rubriek ‘Toerisme en recreatie’, die de drempels vermeld in bijlage II niet overschrijden, geval per geval beoordeeld worden of het project aanzienlijke gevolgen op het milieu kan hebben. Er is bijgevolg minstens een screening nodig om te bepalen of er al dan niet aanzienlijke negatieve effecten te verwachten zijn en of er dus een project-MER noodzakelijk is.

De beslissing over de MER-plicht op basis van de project-m.e.r.-screening, ligt bij de betrokken overheid (de overheid die beslist over volledigheid en ontvankelijkheid van de vergunningsaanvraag).

Er moet geen milieueffectrapport over het project worden opgesteld als de betrokken overheid oordeelt dat:

  • een toetsing aan de criteria van bijlage II van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid uitwijst dat het voorgenomen project geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu en een project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten; of
  • vroeger al een plan-MER werd goedgekeurd betreffende een plan of programma waarin een project met vergelijkbare effecten beoordeeld werd of een project-MER werd goedgekeurd betreffende een project waarvan het voorgenomen initiatief een herhaling, voortzetting of alternatief is, en een nieuw project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten.

De project-m.e.r.-screeningsprocedure wordt in een “Algemene Handleidinguitgebreid toegelicht. 

In deze handleiding wordt in het volgende hoofdstuk specifiek ingegaan op de inhoud van de project-m.e.r.-screening bij vergunningsaanvragen voor recreatieprojecten.






1. Het voorwerp van een vergunningsaanvraag kan bestaan uit verschillende onderdelen. Niet alle onderdelen van een dergelijke vergunningsaanvraag zijn hierbij noodzakelijkerwijs vergunningsplichtig, maar mogelijk wel meldingsplichtig. In het kader van vergunning voor klasse 1 of 2 IIOA's moet nagegaan worden of deze m.e.r.-plichtig zijn.

2. Gevoelig/kwetsbaar gebied: SBZ-gebied, VEN-gebied, natuurgebied, bosgebied en andere groene bestemmingen of bestemmingen met een ecologische waarde of belang, erfgoedlandschap, beschermd landschap, stads- of dorpsgezicht, monument of archeologische zone, bouwkundig erfgoed, waterwingebied of bijhorende beschermingszone type I en II en overstromingsgevoelig gebied




  • Geen labels