Voor heel wat projectcategorieën vindt men in bijlage I een rubriek terug waarbij aan het project een hoge drempel werd toegevoegd (vb. aanleg van vliegvelden met een start- en landingsbaan van ten minste 2.100m), terwijl in bijlage II aan datzelfde project een lagere drempel werd toegekend (vb. aanleg van vliegvelden met een start- en landingsbaan van 800 tot 2.100m) en tenslotte in bijlage III voor datzelfde project geen drempel/ondergrens wordt bepaald (vb. aanleg van vliegvelden). Zowel in bijlage I, II en III vinden we dus eenzelfde terminologie terug. Voor de aanleg van spoorlijnen voor trams en treinen vinden we deze logica niet terug. De terminologie die gebruikt wordt in bijlage I verschilt van deze die gebruikt wordt in bijlage II, die op haar beurt verschilt van deze die gebruikt wordt in bijlage III. Om die reden zullen we al de rubrieken afzonderlijk bespreken.

De initiatiefnemer dient vooreerst na te gaan of zijn spoorlijnproject onder bijlage I valt. Is dat niet het geval, dan dient nagegaan te worden of het spoorlijnproject onder bijlage II valt. Is dat ook niet het geval, dan dient nagegaan te worden of het spoorlijnproject onder bijlage III valt.

Wanneer wordt geoordeeld dat het project onder bijlage III valt, dan dient de initiatiefnemer minstens een project-m.e.r.-screening op te maken. Enkel vergunningsplichtige projecten kunnen mogelijk onder de screeningsverplichting vallen. Indien voor een bepaald project geen vergunning nodig is, dan geldt derhalve ook geen project-m.e.r.-screeningsverplichting.

Projecten onder bijlage I

Spoorlijnen voor spoorverkeer

De aanleg van de klassieke spoorlijnen voor treinverkeer (goederen- en personenverkeer) valt onder rubriek 7 van bijlage I. Een aantal relevante milieukarakteristieken van dat treinverkeer zijn dat het meestal tegen vrij grote snelheden rijdt, een relatief grote ruimte-inname tot gevolg heeft en vaak voor nogal wat verstoring zorgt (o.a. geluidsverstoring).

De aanleg van tramlijnen valt niet onder bijlage I. Rubriek 10j van bijlage II heeft het o.a. uitdrukkelijk over trams en andere spoorwegen die vooral bedoeld zijn voor personenvervoer. Die rubriek 10j van bijlage II zal verder in deze handleiding besproken worden, maar nu reeds kan gesteld worden dat die rubriek betrekking heeft op alle soorten tramlijnen (i.e. de klassieke stadstrams alsook de sneltrams). Omdat tramlijnen uitdrukkelijk vermeld worden in rubriek 10j van bijlage II, maar helemaal niet vermeld worden in rubriek 7 van bijlage I, is het duidelijk dat tramlijnen dus niet onder rubriek 7 van bijlage I vallen.

Over een lengte van 10km of meer

De aanleg van bovenvermelde spoorlijnen valt enkel onder rubriek 7 indien de aanleg gebeurt over een lengte van 10km of meer. De projecten beoogd met rubriek 7 zijn dus duidelijk lijninfrastructuurprojecten. Indien de lengte van die lijninfrastructuur tussen een punt A en B dus 10km of meer is, dan valt het project onder rubriek 7.

De aanleg van een dubbele spoorlijn (i.e. twee naast elkaar liggende sporen die verkeer in beide richtingen toelaten) voor treinverkeer over een lengte van 6km valt NIET onder rubriek 7. Men zou immers kunnen redeneren dat het hier over twee spoorlijnen van elk 6 km gaat, met dus een totaal van 12km. Deze redenering gaat niet op. Net zoals het voor het bepalen van de lengte van een weg irrelevant is uit hoeveel rijstroken die weg bestaat, is het ook voor het bepalen van de lengte van een spoorlijn irrelevant uit hoeveel afzonderlijke sporen die spoorlijn bestaat.

Op een spoorwegherstelplaats (of soortgelijke) komt het meestal voor dat er tientallen sporen parallel naast elkaar liggen die alle onderling met elkaar verbonden zijn. Het is goed mogelijk dat indien men de lengte van al deze parallelle sporen bij elkaar telt, men aan 10 km spoor zou komen. Indien de aanleg van al die sporen op een spoorwegherstelplaats meer dan 10 km spoor betreft, dan valt dit toch NIET onder rubriek 7 gezien het hier duidelijk niet om lijninfrastructuur gaat.

Aanleg van

De term “aanleg” wijst op de creatie van iets nieuws, i.c. een nieuwe spoorlijn. Men kan dus argumenteren dat onder de rubriek “aanleg van spoorlijnen” in eerste instantie de aanleg van een nieuwe spoorlijn bedoeld wordt op een locatie waar tevoren nog geen infrastructuur aanwezig was1.

In de leidraad van de Europese Commissie over de interpretatie van bepaalde rubrieken van bijlage I en II van de richtlijn, wordt het bovenstaande echter sterk genuanceerd. De Commissie stelt m.b.t. wegenisprojecten bijvoorbeeld dat men zich kan afvragen of de aanleg van een extra rijstrook (i.e. verbreding van een weg) bij een reeds bestaande weg onder de projectcategorie “Aanleg van wegen” zelf valt, dan wel onder de wijzigings- en uitbreidingsrubriek. Verscheidene arresten van het Hof van Justitie2 stellen dat bepaalde projecten die geen nieuwe op zich staande constructie vormen, maar toegevoegd zijn bij een reeds bestaande infrastructuur en/of die een nauwe functionele band hebben met een reeds bestaande constructie (zoals bvb. een extra spoorlijn), niet zomaar beschouwd mogen worden als zijnde een wijziging van een reeds bestaand project, maar eerder beschouwd moeten worden als vallende onder de projectcategorie zelf. Dat betekent dus dat de aanleg van een extra spoor (bij een reeds bestaande spoorlijn) onder de termen “Aanleg van spoorlijnen” valt. Indien die aanleg van een extra spoor gebeurt over een totale lengte van meer dan 10 km, dan valt die aanleg van een extra spoor onder rubriek 7 van bijlage I. Het gaat hier dus in feite om een verbreding van een bestaande spoorlijn.

Niet enkel een verbreding van een bestaande spoorlijn valt hier onder, maar tevens de verlegging en verlenging van een bestaande spoorlijn. Wanneer die verlegging of verlenging gebeurt over een lengte van 10 km of meer, dan valt dat project onder rubriek 7 van bijlage I.

Projecten onder bijlage II

Rubriek 10c, lid 1

Hoewel in deze rubriek 10c een andere terminologie gebruikt wordt in vergelijking met rubriek 7 van bijlage I, worden toch dezelfde projecten beoogd. Het betreft hier dus de aanleg van de klassieke spoorlijnen voor treinverkeer.

Onder deze rubriek valt dus ook enkel lijninfrastructuur (dus geen sporen op onderhouds- en herstelplaatsen), zij het dat de drempel in deze rubriek lager ligt. Wanneer de totale lengte van het aan te leggen spoor 1 km of meer (tot 10 km) bedraagt, dan valt het project onder rubriek 10c van bijlage II.

Wanneer de aan te leggen spoorlijn voor een “ononderbroken lengte van 1 km of meer (tot 10km) in bijzonder beschermd gebied gelegen is”, dan valt het project ook onder rubriek 10c. Dit wordt uitdrukkelijk gesteld in het tweede deel van rubriek 10c. Dat tweede deel lijkt overbodig gezien elk project dat onder het tweede deel valt, sowieso onder het eerste deel valt.

Ook voor deze rubriek geldt dat niet enkel de aanleg van een nieuwe spoorlijn met de vernoemde lengte onder de rubriek valt, maar tevens dat een verbreding, verlegging en verlenging van een bestaande spoorlijn met de vernoemde lengte onder rubriek 10c valt.

Rubriek 10c, lid 2

“Overladen” is het overbrengen van een lading in een ander voer-, vaar- of vliegtuig. “Overlading” is het overladen van goederen van een vervoerwijze op een andere. Een “overladingsstation” is dus een station waar overlading gebeurt.

Een overladingsstation is  de locatie en infrastructuur waar goederen van transportmodus veranderen en  overgaan van wegverkeer (vrachtwagens), treinverkeer of watergebonden transport naar een andere van deze drie modi. De aanleg van een overladingsstation omvat alle infrastructuurwerken die nodig zijn voor het functioneren van het station, zoals de aanleg van wegen, sporen en overslagkranen.

De aanleg van faciliteiten voor de overlading tussen vervoerswijzen (construction of intermodal transshipment facilities) lijkt op min of meer hetzelfde te slaan als overladingsstations, zij het dat deze categorie nog iets ruimer geformuleerd is.

Enkel overladingsstations en overladingsfaciliteiten die een totale oppervlakte hebben van 5 ha of meer vallen onder rubriek 10 c van bijlage II.

De term “aanleg” wijst op de creatie van iets nieuws, i.c. een nieuw overladingsstation. Uitbreidingen of wijzigingen van een reeds bestaand overladingsstation vallen desgevallend onder de wijzigings- en uitbreidingsrubrieken.

Voor overlading ruimer dan spoorinfrastructuur, zie de interpretatiepagina overlading.

Rubriek 10j

Deze rubriek vernoemt expliciet de aanleg van infrastructuur voor trams. Hiermee beoogt men  zowel de klassieke stadstram, de sneltram, de kusttram als eender welke tram.

Deze rubriek vermeldt naast trams, ook de aanleg van een zweefspoor (in het Engels: ‘suspended lines’). Dit betreft cabines/stellen die via een hangconstructie aan sporen verbonden zijn. Tot op heden is er in Vlaanderen nog geen zweefspoorinfrastructuur aangelegd.

Met  de term ‘boven- en ondergrondse spoorwegen’ (in het Engels: ‘elevated and underground railways’) bedoelt men o.a. de aanleg van een metrolijn. Dit is immers duidelijk een ‘underground railway’. Bovengrondse spoorwegen (‘elevated railway’) zijn  spoorlijnen die niet op de begane grond aangelegd worden maar  op een verhoogde constructie. Verder in de rubriek staat ook nog “en dergelijke constructies”, wat er op duidt dat ook andere vormen van spoorwegen onder deze categorie kunnen vallen. Rubriek 10j betreft  een relatief ruime en open rubriek waar nog toekomstig te ontwikkelen vormen van spoorverkeer onder kunnen vallen.

De aanleg van klassieke treinsporen valt NIET onder deze rubriek.

Rubriek 10j vermeldt als beperkende voorwaarde  dat enkel de genoemde spoorwegen (tram, metro, zweefspoor en andere) die uitsluitend of overwegend voor personenvervoer bestemd zijn, onder rubriek 10j vallen. Hiermee bedoelt men dat de genoemde spoorwegen een zekere openbaar vervoersfunctie moeten vervullen. Tramlijnen en metro hebben een duidelijke openbaar vervoersfunctie.

Spoorwegen die niet aan dit openbaar vervoerscriterium voldoen, vallen niet onder rubriek 10j. Tram- en spoorlijnen op privéterrein bijvoorbeeld vallen niet onder rubriek 10j.

Ook voor deze rubriek geldt dat niet enkel de aanleg van een nieuwe spoorinfrastructuur met de vernoemde lengte onder de rubriek valt, maar tevens dat een verbreding, verlegging en verlenging van een bestaande dergelijke spoorinfrastructuur met de vernoemde lengte onder rubriek 10j valt.

Onder deze rubriek valt enkel lijninfrastructuur (dus geen aanleg van sporen op onderhouds- en herstelplaatsen van trams of treinen). Een expliciete onderdrempel werd bepaald: wanneer de totale lengte van het aan te leggen spoor 1 km of meer bedraagt, dan valt het project onder deze rubriek 10j van bijlage II.

De aanleg van de infrastructuur van de gebouwen/stations is op zich geen lijninfrastructuur en zijn niet gevat door deze rubriek.  

Project onder bijlage III

Rubriek 10c, lid 1

Het betreft hier de aanleg van lijninfrastructuur in de vorm van de klassieke spoorlijnen voor treinverkeer.

De volgende projecten vallen NIET onder “aanleg van spoorwegen”:

  • de aanleg van sporen op onderhouds- en herstelplaatsen
  • de aanleg van een spoor op privéterrein om een verbinding te maken met het publieke spoorwegennet
  • en de aanleg van halteplaatsen langs het spoor

Wanneer de totale lengte van het aan te leggen spoor 1 km of meer bedraagt, dan valt het project onder rubriek 10c van bijlage I of II. Wanneer de totale lengte van het aan te leggen spoor minder dan 1 km bedraagt, valt het project onder rubriek 10c van bijlage III.

Ook hier geldt dat niet enkel de aanleg van een nieuwe spoorlijn onder de rubriek valt, maar tevens dat een verbreding, verlegging en verlenging van een bestaande spoorlijn onder rubriek 10c kan vallen.

Rubriek 10c, lid 2

Overladingsstations en overladingsfaciliteiten die een totale oppervlakte hebben van minder dan 5 ha vallen onder rubriek 10 c van bijlage III. Voor een verklaring van de gebruikte begrippen en terminologie, zie onder deel 2.3.

Voor overlading ruimer dan spoorinfrastructuur, zie de interpretatiepagina overlading.

Rubriek 10g

Deze rubriek 10g van bijlage III correspondeert met rubriek 10j van bijlage II.

De woorden “Aanleg van infrastructuur voor” die gebruikt werden in rubriek 10j van bijlage II zijn in deze corresponderende rubriek weggevallen. Deze rubriek wordt echter geïnterpreteerd alsof deze zinsnede er wel zouden staan. Ook voor deze rubriek geldt dus dat niet enkel de aanleg van een nieuwe spoorinfrastructuur onder de rubriek valt, maar tevens dat een verbreding, verlegging en verlenging van een bestaande dergelijke spoorinfrastructuur onder rubriek 10g valt.

In deze rubriek wordt expliciet de aanleg van infrastructuur voor trams vernoemd. Hiermee worden alle soorten trams bedoeld.

Naast trams, vernoemt de rubriek  ook de aanleg van een zweefspoor (in het Engels: ‘suspended lines’). Dit betreft cabines/stellen die via een hangconstructie aan sporen verbonden zijn. Tot op heden is er in Vlaanderen nog geen zweefspoorinfrastructuur aangelegd.

Onder de term ‘boven- en ondergrondse spoorwegen’ (in het Engels: ‘elevated and underground railways’) begrijpt men kan o.a. de aanleg van een metrolijn begrepen worden. Dit is immers duidelijk een ‘underground railway’. Bovengrondse spoorwegen (‘elevated railway’) zijn  spoorlijnen die niet op de begane grond maar op een verhoogde constructie aangelegd worden. Verder in de rubriek staat ook nog “en dergelijke constructies”, wat er op duidt dat ook andere vormen van spoorwegen onder deze categorie kunnen vallen. Rubriek 10g betreft een relatief ruime en open rubriek waar nog toekomstig te ontwikkelen vormen van spoorverkeer onder kunnen vallen.

De aanleg van klassieke treinsporen vallen NIET onder deze rubriek.

Rubriek 10g stelt als beperkende voorwaarde dat de genoemde spoorwegen (tram, metro, zweefspoor en andere) uitsluitend of overwegend voor personenvervoer bestemd zijn. Hiermee wordt bedoeld dat de genoemde spoorwegen een zeker openbaar vervoersfunctie moeten vervullen. Tramlijnen en metro hebben een duidelijke openbaar vervoersfunctie.

Spoorwegen die niet aan dit openbaar vervoerscriterium voldoen, vallen niet onder rubriek 10g (bijvoorbeeld tram- en spoorlijnen op privéterrein).

Onder deze rubriek valt ook de aanleg van lijninfrastructuur, zij het dat er geen onderdrempel werd bepaald. De aanleg van tramsporen over een lengte van 600 meter, valt bijvoorbeeld onder deze rubriek. De aanleg van sporen op een tramstelplaats3 of een tramonderhoudsplaats valt niet onder deze rubriek4.





1. Men kan zich afvragen of er een project-m.e.r.-plicht rust op een project dat de heringebruikname van een oude in onbruik geraakte spoorlijn betreft. Indien hiervoor vergunningsplichtige infrastructuurwerken nodig zijn, dan valt dit mogelijk onder “aanleg van spoorlijnen”. De project-m.e.r.-plicht van zulke projecten kan best in concreto beoordeeld worden.

2. o.a. C-227/01 (Commissie v. Spanje) en C-431/92 (Commissie v. Duitsland)

3. De aanleg van een trein- of tramstelplaats dient beschouwd te worden als een “stadsontwikkelingsproject” en valt dus onder rubriek 10b van bijlage II of III.

4. Zulke projecten vallen mogelijk onder rubriek 4i) van bijlage II (“Inrichtingen voor het vervaardigen van spoorwegmaterieel met een oppervlakte van 1 ha of meer, of voor het herstellen ervan met een oppervlakte van 5ha of meer.”) of rubriek 4i) van bijlage III (“Spoorwegmaterieelfabrieken”).

disciplines en specialisaties_spoorlijnen.png

  • Geen labels