In dit deel wordt ingegaan op de interpretatie van enkele begrippen die verband houden met het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater. De interpretatie van de m.e.r.-rubrieken is gerelateerd aan de begrippen en terminologie die gehanteerd worden in het grondwaterdecreet1 en in de rubrieken 53 en 54 van de Vlaremindelingslijst.

Grondwater is al het water bedoeld dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of de ondergrond staat (cfr. art.2 van het grondwaterdecreet).

De drempelwaarden die in de rubrieken worden gehanteerd zijn gebaseerd op volume of debiet. De begrippen 'volume' en 'debiet' zijn gerelateerd maar niet geheel hetzelfde. Een debiet is een volume per tijdseenheid. Op deze wijze is een 'jaarlijks volume' gelijk te interpreteren als een jaardebiet.

 

Onttrekken van grondwater

Volgens het grondwaterdecreet worden alle putten, opvangplaatsen, draineerinrichtingen, bronbemalingen en over het algemeen alle werken en installaties die tot doel of tot gevolg hebben grondwater op te vangen, met inbegrip van het opvangen van bronnen op het uitvloeiingspunt en het tijdelijk of bestendig verlagen van de grondwatertafel ingevolge grondwerken beschouwd als een grondwaterwinning.

De term grondwateronttrekking wordt beschouwd als een synoniem van de term grondwaterwinning. Beide termen zijn dus op dezelfde manier en gelijkwaardig te interpreteren. Derhalve dient men geen onderscheid te maken tussen winning en onttrekken van grondwater. In rubriek 53 van VLAREM (WINNING VAN GRONDWATER) is er nu eens sprake van grondwaterwinning (deelrubrieken 53.1, 53.6, 53.7 en 53.8), dan weer van onttrekken van grondwater (deelrubrieken 53.9 en 53.11).

Kunstmatig aanvullen van grondwater

Bij het kunstmatig aanvullen van grondwater neemt de hoeveelheid grondwater toe als gevolg van menselijke, niet-natuurlijke werkzaamheden die gericht zijn op het verhogen van het natuurlijk aanvullings- en infiltratievermogen van aquifers (i.e. watervoerende lagen of grondwaterlagen). Het kunstmatig aanvullen van grondwater is verder te interpreteren als een actieve aanvulling waarbij een pomp, een installatie of ander materiaal wordt ingezet.

Projecten die betrekking hebben op het kunstmatig aanvullen van grondwater dienen onder VLAREM-rubriek 54 beschouwd te worden (en niet onder de VLAREM-rubrieken 52, 53.2, 53.4, 53.5, 53.6 en 53.7). Indien er voor een activiteit geen aparte vergunning op basis van rubriek 54 wordt aangevraagd, dient deze activiteit niet getoetst te worden aan de project-m.e.r.-plicht over het kunstmatig aanvullen van grondwater. Dit betekent dat infiltratievoorzieningen voor hemelwater zoals wadi’s en onder- en bovengrondse infiltratiebekkens, overstromingszones voor water- of natuurbeheer, vernattingsmaatregelen (bv. het plaatsen van een stuw in een waterloop) en retourbemalingen of –bevloeiingen niet project-m.e.r.-plichtig zijn op basis van de rubrieken m.b.t. het kunstmatig aanvullen van grondwater. Retourbemalingen zijn wel project-m.e.r.-plichtig op basis van de rubriek m.b.t. het onttrekken van grondwater. Retourbemalingen worden immers aanzien als een onttrekking van grondwater en worden ook op deze wijze (dus volgens VLAREM-rubriek 53) vergund. Projecten m.b.t. overstromingszones en vernattingsmaatregelen kunnen wel project-m.e.r.-plichtig zijn op basis van bv. rubriek 1c uit bijlage II (waterbeheersingswerken).

Werken/werkzaamheden voor het onttrekken en kunstmatig aanvullen van grondwater

De rubrieken vermelden ‘werken/werkzaamheden voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater’. Met werken of werkzaamheden worden alle projecten bedoeld met ingedeeld inrichtingen of activiteiten voor het onttrekken van grondwater of het kunstmatig aanvullen van grondwater. Werken voor het onttrekken van grondwater zijn bijgevolg niet enkel te interpreteren i.f.v. de aanleg van onttrekkingsputten, maar ook i.f.v. de effectieve werking van de pompinfrastructuur. Dit betekent m.a.w. dat ook het onttrekken op zich gevat wordt onder de term werken.

Wat valt in de praktijk onder het toepassingsgebied? Hieronder worden enkele verduidelijkingen gegeven:

  1. Volgende activiteiten en/of installaties kunnen worden aanzien als ‘werken/werkzaamheden voor het onttrekken/winnen of kunstmatig aanvullen van grondwater’: (bron)bemalingen bij de aanleg van infrastructuurwerken (wegen, leidingen, rioleringsbuizen, …) en gebouwen (kelders, ondergrondse parkeergarages, …) en i.k.v. ontginningen, grondwateronttrekkingen om de stabiliteit van bv. dijken en taluds te vrijwaren, winningen i.f.v. drinkwaterproductie, grondwateronttrekkingen i.f.v. productieprocessen bij industrie en i.f.v. landbouw (beregening landbouwgewassen, drinkwater voor vee), drainage met inzet van pompen, …

  2. Bronbemalingen omvatten alle grondbemalingen, filterbemalingen, open bemalingen en iedere andere vorm van bemaling, alsook drainage via oppomping.
  3. Een tijdelijke bemaling, d.i. een bemaling die enkel tijdens de constructiefase van het project plaatsvindt, dient, uitgaande van de definitie van een grondwaterwinning van het grondwaterdecreet, ook als een grondwaterwinning en onttrekking van grondwater aanzien te worden.

  4. Permanente bemalingen (bv. in functie van het droog houden van een ondergrondse parking of kelder) vallen evenzeer onder de definitie van onttrekking van grondwater. Veelal gaat het hier over drainagesystemen die naar een verzamelpunt leiden en waarbij grondwater vervolgens via een pomp of gravitair wordt geloosd.
  5. Retourbemalingen vormen een techniek om de milieueffecten van een bemaling – onder bepaalde voorwaarden (cf. infra) - te milderen. Een retourbemaling waarbij het opgepompte debiet aan grondwater onbehandeld en niet-verontreinigd in dezelfde watervoerende laag wordt teruggebracht, wordt niet aanzien als het kunstmatig aanvullen van grondwater. In dit geval wordt de retourbemaling als onderdeel van de grondwateronttrekking beschouwd (cf. infra). Indien het bemalingswater echter geloosd wordt in een waterloop of ander oppervlaktewaterlichaam (bv. bufferbekken, vijver, …) en zo infiltreert, is dit geen retourbemaling.

  6. Drainagesystemen waarbij grondwater via ondergrondse drainageleidingen of –buizen wordt onttrokken uit de bodem, al dan niet met nuttige toepassing van dat grondwater, dienen in beschouwing genomen te worden. Deze onttrekking kan zowel mechanisch via een pompinstallatie als gravitair gebeuren. Een voorbeeld hiervan is de installatie van een drainagesysteem onder een varkensstal dat ieder jaar enkele duizenden liters grondwater produceert dat gebruikt wordt als drinkwater voor de beesten. Grachten die akkers en weilanden draineren en deel uitmaken van het netwerk van  oppervlaktewateren, vallen niet onder de m.e.r.-plicht voor het onttrekken van grondwater. Mogelijk vallen ze wel onder andere rubrieken, nl. rubriek 1,c) eerste lid uit bijlage II of rubriek 1,c) uit bijlage III, en zijn er dus toch m.e.r.-verplichtingen. Er zijn namelijk een aantal aparte m.e.r.-rubrieken (1,c) eerste lid in bijlage II en 1,c) in bijlage III) m.b.t. irrigatie- en droogleggingsprojecten (een vorm van waterbeheersing).
  7. Open geothermiesystemen zoals bv. KWO (of koude-warmteopslag) en warmtepompen (en diepboringen) impliceren het onttrekken van grondwater en worden volgens VLAREM beschouwd onder rubriek 53.6. Deze activiteiten worden dan ook door m.e.r.-rubrieken die beschouwd worden in deze handleiding, ondervangen. Gesloten systemen zoals BEO (boorgatenergieopslag) zouden in zekere zin kunnen beschouwd worden als activiteiten die gerelateerd zijn aan het onttrekken van grondwater. Maar aangezien er netto geen grondwater wordt onttrokken bij dit soort werkzaamheden (het gaat immers om circulaire systemen) worden deze activiteiten door een andere m.e.r.-rubriek. Met name de rubrieken betreffende diepboringen (bijlage II, rubriek 2d en bijlage III, rubriek 2c). Gesloten geothermische systemen/diepboringen worden dus niet onder het begrip onttrekken van grondwater gecatalogeerd. In VLAREM worden deze inrichtingen onder rubriek 55 geplaatst, die betrekking heeft op boringen.

Vergunningsplicht volgens Vlarem  

Inrichtingen of activiteiten die volgens de Vlaremindelingslijst als klasse 1- of 2-inrichtingen worden aangeduid, zijn vergunningsplichtig en hiervoor moet de project-m.e.r.-plicht gecontroleerd worden. Inrichtingen die vallen onder klasse 3 zijn enkel meldingsplichtig en bijgevolg niet m.e.r.-plichtig.

Hieronder volgen twee voorbeelden ter verduidelijking.

  1. In geval bij een grondwaterwinning een melding volstaat, bv. voor klasse 3-grondwaterwinningen vermeld in VLAREM-rubriek 53.8 (andere grondwaterwinningen dan deze vermeld in de VLAREM-rubrieken 53.1 t.e.m. 53.7 en 53.12; van toepassing voor bv. grondwaterwinningen i.k.v. landbouwbedrijvigheid), zijn de bovenvermelde m.e.r.-rubrieken niet van toepassing vermits geen vergunning aangevraagd dient te worden. In VLAREM-rubriek 53.8 geldt er een meldingsplicht voor het winnen van grondwater tot 5.000 m³/jaar onder bepaalde voorwaarden waardoor de m.e.r.-plicht niet van toepassing is. Er zal in dat geval geen vergunning dienen aangevraagd te worden.
  2. Grondwaterwinningen voor openbare watervoorziening (VLAREM-rubriek 53.7) zijn op twee uitzonderingen na (VLAREM-rubrieken 53.1 en 53.4) altijd klasse 1-inrichtingen. Hoe klein het volume of het debiet van de winning ook is, de m.e.r.-plicht zal altijd moeten afgetoetst worden voor deze activiteiten.

Een project inzake grondwaterwinning/-onttrekking kan vergunningstechnisch tegelijkertijd onder verschillende VLAREM-deelrubrieken van rubriek 53 ondergebracht worden. Voor bodemsaneringsprojecten dient een aanvraag tot conformiteitsattest (Een aanvraag tot conformiteitsattest is in zekere zin te vergelijken met een vergunning) ingediend te worden bij de OVAM. Indien bij een dergelijk bodemsaneringsproject eveneens bemalingsactiviteiten zijn gevat, is ook de m.e.r.-plicht van toepassing.

Toetsingscriteria

Criterium van het volume of debiet

Een belangrijk criterium voor het aftoetsen van de milieueffectrapportageplicht is het volume / het debiet dat per dag of per jaar onttrokken of aangevuld zal worden (cf. infra). Volgende aandachtspunten/vuistregels dienen hierbij in acht genomen te worden:

  1. ‘Debiet’ en ‘volume’ worden in deze handleiding in zekere zin gelijkgeschakeld, hoewel er een nuanceverschil is tussen de beide termen (zie ook hoofdstuk 3.1.).
  2. Om te beoordelen of een project m.e.r.-plichtig is en volgens welke bijlage en rubriek dit zou zijn, moet gekeken worden naar wat in de vergunning(en) zal aangevraagd worden. Dit betekent dat het maximaal aangevraagde debiet in de vergunningsaanvraag bepalend is voor de vaststelling van de project-m.e.r.-plicht. Ook indien het te vergunnen dagdebiet verschilt van het werkelijk opgepompte debiet of het mogelijke pompdebiet, zal het te vergunnen dagdebiet de richtinggevende factor zijn bij het bepalen van de project-m.e.r.-plicht. In een vergunning kan ook een seizoenaal debiet ingeschreven worden, maar ook deze laatste vormt geen basis voor de bepaling van de project-m.e.r.-plicht. Opgelet: indien het te vergunnen dagdebiet niet gekend is, dient men te rekenen met een worst case scenario: d.i. het maximale debiet van de pompen.
  3. Voor bepaalde projecten (bv. in de landbouwsector) worden vergunningsaanvragen ingediend o.b.v. VLAREM-rubriek 53.8 (bv. voor een debiet van 10.000 m³/jaar). Dit betekent dat sommige VLAREMrubrieken dus worden uitgedrukt in jaardebieten. In deze gevallen kan het in zeer uitzonderlijke omstandigheden voorkomen dat ook de m.e.r.-drempelwaarde per dag éénmalig (bv. bij beregening) wordt overschreden. Ook hier dient dan een worst case scenario te worden gehanteerd. Dit betekent dat het maximaal mogelijke dagdebiet in rekening moet worden gebracht waardoor de m.e.r.-plicht bij overschrijding van de dagdrempelwaarde van toepassing kan zijn.
  4. Het te vergunnen jaardebiet wordt geïnterpreteerd als een kalenderjaardebiet. Een voorbeeld. Een bemaling vangt aan in november 2014. In 2014 (november en december) wordt in totaal 20.000 m³ bemaald en in de eerste 2 maanden van 2015 nogmaals 20.000 m³. De twee kalenderjaardebieten (2014 en 2015) van elk 20.000 m³/jaar dienen apart in rekening gebracht te worden. Bijgevolg is dit concrete geval louter meldingsplichtig waardoor de m.e.r.-plicht irrelevant is.
  5. Om te kunnen nagaan of het voorgenomen project valt onder bijlage I rubriek 15 dient het volume uitgedrukt te worden als een bruto jaarlijks volume (en uitgedrukt in m³ per jaar). Het gaat hier bijgevolg om een bruto jaardebiet, zonder rekening te houden met het eventuele debiet van retourbemalingen. Om te kunnen nagaan of het voorgenomen project valt onder bijlage II rubriek 10,o), tweede lid dient het debiet uitgedrukt te worden als een bruto dagdebiet (m³ per dag). Het gaat om een bruto dagdebiet, zonder rekening te houden met het eventuele debiet van retourbemalingen. Bij het bepalen of het voorgenomen project valt onder bijlage II rubriek 10,o), eerste lid, wordt het netto dagdebiet in rekening gebracht op voorwaarde dat het opgepompte grondwater onbehandeld en niet-verontreinigd in dezelfde watervoerende laag wordt teruggepompt. Dit wil zeggen dat het retourdebiet in mindering kan worden gebracht bij de bepaling van het onttrokken debiet (i.f.v. het bepalen van de m.e.r.-plicht). Dit betekent m.a.w. dat een aftreksom kan gebeuren waarbij het retourbemalingsdebiet wordt afgetrokken van het oorspronkelijke bruto bemalingsdebiet.
  6. Wanneer uit verschillende watervoerende lagen grondwater onttrokken wordt, dient de cumulatie bekeken te worden. Het totale volume of debiet dient dus in rekening gebracht te worden.
  7. Indien het debiet bij bemalingswerken van bouwwerkzaamheden nog niet (exact) gekend is, dient er een inschatting gemaakt te worden van het worst case scenario. Op basis van deze hoeveelheid dient de aftoetsing van de m.e.r.-plicht te gebeuren.

Criterium van de ligging

 Voor de interpretatie van de bijlage II-rubriek 10,o) speelt naast het debiet, ook de ligging in of de impact op specifieke gebieden een rol, namelijk de ligging in of invloed op speciale beschermingszones (Natura 2000- gebieden, zijnde vogel- en habitatrichtlijngebieden) en beschermde gebieden volgens het ‘Duinendecreet’.

  • Met de beschermde gebieden volgens het ‘Duinendecreet’ worden de gebieden bedoeld zoals aangeduid in uitvoering van het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen ter bescherming van de kustduinen.
  • De speciale beschermingszones worden gedefinieerd in art. 1, 4° van het project-m.e.r.-besluit, waar er verwezen wordt naar het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.




1. Decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer (BS 5/6/1984; herhaaldelijk gewijzigd).

  • Geen labels