tre

Afvalstof

Het materialendecreet definieert het begrip 'afvalstof' als volgt:
Afvalstof : elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Worden niet als afvalstoffen beschouwd :

  1. gasvormige effluenten die in de atmosfeer worden uitgestoten, en koolstofdioxide dat wordt afgevangen en getransporteerd met het oog op geologische opslag, en dat geologisch is opgeslagen overeenkomstig het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond;
  2. dierlijke mest als vermeld in het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
  3. het al dan niet verontreinigde water dat wordt geloosd in een oppervlaktewater of in de openbare waterzuiveringsinfrastructuur; in deze context wordt de in-situbehandeling, met inbegrip van de ontwatering van het ter plaatse geproduceerde slib, die bedoeld is om dat water in overeenstemming te brengen met de milieuvoorwaarden die gelden voor de lozing, niet als een afvalstoffenverwerking aanzien;
  4. huishoudelijk en bedrijfsafvalwater dat overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 24 januari 1984 inzake het grondwaterbeheer en van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning indirect wordt geloosd in het grondwater;
  5. onuitgegraven bodem, met inbegrip van duurzaam met de bodem verbonden gebouwen;
  6. radioactieve afvalstoffen, voor zover ze niet als vrijgegeven afvalstoffen worden beschouwd als vermeld in het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat en de Gewesten van 17 oktober 2002 met betrekking tot het beheer van vrijgegeven afvalstoffen

VLAREM neemt deze definitie over om de vergunningsplicht te bepalen. Daarom kunnen we voor de m.e.r.-praktijk deze definitie evenzeer gebruiken.

Belangrijke algemene definities

Deze handleiding richt zich op interpretaties van de afval-gerelateerde rubrieken van het project-m.e.r.-besluit. Het is niet de bedoeling om begrippen van de afvalwetgeving te verduidelijken. Voor de volledigheid nemen we wel een aantal definities uit het materialendecreet op in dit hoofdstuk, omdat ze verder in de handleiding voorkomen. Voor meer informatie over deze begrippen verwijzen we u door naar de het materialendecreet en het VLAREMA.

Art.3 van het materialendecreet:

  • 5° afvalstoffenverwerking: nuttige toepassing of verwijdering, met inbegrip van voorbereidende handelingen die aan nuttige toepassing of verwijdering voorafgaan.
  • 15° hergebruik : elke handeling waarbij voorwerpen of componenten van voorwerpen die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld.
  • 23° nuttige toepassing : elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt, alsook de handelingen die als dusdanig worden bepaald door de Vlaamse Regering.
  • 25° recyclage : elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dat omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal.

Definities uit de bijlagen van het project-m.e.r.-besluit

Verwijdering

De Europese commissie verklaart in arrest C-486/04 dat volgens richtlijn 75/442 (RL betreffende afvalstoffen), in haar oorspronkelijke versie de term 'verwijdering' zowel doelde op handelingen van definitieve verwijdering als op handelingen voor nuttige toepassing. Zij wijst erop dat in de oorspronkelijke versies van de richtlijnen 75/442 en 85/337 (richtlijn betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten) de gebruikte termen gelijk zijn en leidt daaruit af dat gemeenschapswetgever met richtlijn 85/337 noodzakelijkerwijs bepaalde handelingen voor nuttig toepassen van afvalstoffen heeft willen onderwerpen aan de bepalingen die voor de milieueffectrapportageprocedure gelden. Bovendien wijst zij erop dat volgens rechtspraak van het Hof richtlijn 85/337 een ruime werkingssfeer en een zeer breed doel heeft Arrest C-72-95 (24/10/1996) en arrest C-227/01 (16/09/2004).

De commissie voegt eraan toe dat zij niet inziet welk verschil kan bestaan, vanuit het oogpunt van het milieueffect, tussen een installatie die handelingen voor nuttige toepassing verricht en die van een installatie die handelingen van verwijdering van afvalstoffen verricht. In de m.e.r.-richtlijn staan geen algemene definities voor de begrippen 'verwijdering' of 'nuttige toepassing', maar slechts een verwijzing naar verschillende handelingen die onder het ene of het andere begrip vallen Arrest C-6/00 (27/02/2002).

Het wezenlijk kenmerk van nuttig toepassen van afvalstoffen heeft als belangrijkste doel dat afvalstoffen een nuttige functie kunnen vervullen doordat zij in de plaats komen van materialen die anders voor deze functie hadden moeten worden gebruikt. Een dergelijk kenmerk heeft niets van doen met de gevolgen voor het milieu die de handelingen voor nuttige toepassing van de afvalstoffen op zich kunnen hebben. Deze handelingen kunnen immers evenals verwijderingshandelingen een aanzienlijk milieueffect hebben. Overigens verplicht artikel 4 van richtlijn 75/442 dat de toepassing of de verwijdering van afvalstoffen plaatsvindt zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder dat procedés of methoden worden aangewend die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
De conclusie is dat 'afvalverwijdering' in de context van milieueffectrapportage ruim moet geïnterpreteerd worden en dat o.a. installaties voor nuttige toepassing van afvalstoffen ook m.e.r.-plichtig zijn.

Afvalverwijderingsinstallatie voor verbranding of verbrandingsinstallatie

VLAREM II beschrijft een verbrandingsinstallatie als "een vaste of mobiele technische eenheid of inrichting die specifiek bestemd is voor de thermische behandeling van afval, al dan niet met terugwinning van de geproduceerde verbrandingswarmte. Dit bevat onder meer de verbranding door oxidatie van afval alsmede andere thermische behandelingsprocessen zoals pyrolyse, vergassing en plasmaproces, voor zover de producten van de behandeling vervolgens worden verbrand" (VLAREM II, art. 1.1.2). Onder de afvalverwijderingsinstallaties voor verbranding vallen zowel de betrokken D- als R-rubrieken (cfr. VLAREM-rubriek 2.4.2 "de verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen in afvalverbrandings- of afvalmeeverbrandingsinstallaties").

Verbranding is in deze wetgevende context dus ruimer dan de zuivere wetenschappelijke betekenis van verbranding. Verbranding blijft in deze betekenis niet beperkt tot de oxidatie van een brandstof (bv. afval) in aanwezigheid van zuurstof, maar bevat ook andere thermische behandelingsprocessen. In de definitie worden een aantal voorbeelden gegeven. Het woord "zoals" wijst erop dat het om voorbeelden gaat van een niet-limitatieve lijst. Andere of recent ontwikkelde thermische behandelingsprocessen vallen ook onder dit toepassingsgebied. Voorbeelden hiervan zijn de nieuwe torrefractietechnologie of thermische desorptie.

Chemische behandeling

Rubriek 13 en 14 van bijlage I verwijst het project-m.e.r.-besluit voor het begrip "chemische behandeling" expliciet naar punt D9 (art.4.2.1) van het VLAREMA.

Zowel de verwijzing in het m.e.r.-besluit naar het punt D9, als de beschrijving van punt D9 in het VLAREMA zijn overgenomen uit Europese richtlijnen. Ondanks de verwijzingen, blijkt uit de bovenstaande informatie dat de begrippen niet overeenkomen. De Europese afvalstoffenrichtlijn spreekt in D9 van "fysico-chemische behandeling" terwijl de Europese project-m.e.r.-richtlijn het heeft over "chemische behandelingen". De Europese commissie geeft in haar geactualiseerde handleiding Interpretation of definitions of project categories of annex I and II of the EIA Directive, European commission, 2015 bij de m.e.r.-richtlijn aan dat we bij het interpreteren van de scope van de rubrieken rekening moeten houden met de brede doelstelling van de richtlijn en haar algemeen doel om het leefmilieu te beschermen. Op basis van voorgaande gegevens besluiten we dat we rekening moeten houden met fysico-chemische behandeligen.

Art. 4.2.1 van het VLAREMA omschrijft D9 als "fysisch-chemische behandeling op een andere wijze dan de wijzen, vermeld in dit artikel, waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd volgens een van de methoden, vermeld in D1 tot en met D12 (bijvoorbeeld verdampen, drogen, calcineren)". Uit deze omschrijving kunnen we concluderen dat het om een residuele categorie gaat over alle handelingen die niet in de andere categorieën opgenomen zijn.

De technische richtlijn Basel convention technical guidelines on hazardous wastes: Physico-chemical treatment (D9) voor fysico-chemische afvalverwerking van de conventie van Basel is de meest geschikte bron om beroep op te doen om de residuele categorie te verduidelijken. De conventie van Basel is een internationaal verdrag over de beheersing van grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan. Het is een internationale overeenkomst om het vervoer en de verwijdering van gevaarlijk afval te beheersen. De technische richtlijnen voor fysico-chemische afvalverwerking van de conventie van Basel deelt verschillende technieken op in 5 categorieën van verwerkingsprocessen, nl.:

  • Mechanische technieken
  • Chemische technieken
  • Fysico-chemische technieken
  • Immobilisatietechnieken
  • Biologische technieken

Onder het toepassingsgebied van 'chemische behandeling' zoals in de rubrieken 13 en 14 van bijlage I van het m.e.r.-besluit staat, verstaan we de categorieën 'chemische' en 'fysico-chemische' technieken die in de technische handleiding van de conventie van Basel zijn opgenomen (Basel Convention Technical Guidelines on Hazardous Waste Physico-Chemical Treatment (D9) / Biological Treatment (D8))).

Basel diagramma

Storten en stortplaatsen

VLAREM II definieert de term 'stortplaats' in art. 1.1.2 als:
"stortplaats: een afvalverwijderingsterrein voor het storten van afvalstoffen op of in de bodem (d.w.z. onder de grond), met inbegrip van:

  • interne afvalstortplaatsen (d.w.z. stortplaatsen waar een afvalproducent zijn eigen afval op de plaats van de productie verwijdert), en
  • een terrein dat permanent (d.w.z. meer dan een jaar lang) wordt gebruikt voor de tijdelijke opslag van afval,

maar met uitsluiting van:

    • voorzieningen waar afvalstoffen worden uitgeladen ter voorbereiding van verder transport voor terugwinning, behandeling of verwijdering elders, en
    • van opslag van afval voorafgaand aan terugwinning of behandeling voor een periode van in de regel minder dan drie jaar, of
    • van opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwijdering, voor een periode van minder dan een jaar;"


Stortplaatsen zijn onderverdeeld in verschillende categorieën. De categorie 2 stortplaatsen zijn stortplaatsen voor niet gevaarlijke afvalstoffen (cfr. vlarem-rubriek 2.3.6 b) en de categorie 1 stortplaatsen zijn bestemd voor gevaarlijke afvalstoffen (cfr. vlarem-rubriek 2.3.6 c).

Hieruit blijkt dat in bijlage II rubriek 11b) van het MER-besluit een tegenstelling zit; In die rubriek staat "stortplaatsen van categorie 1 en 2 voor niet-gevaarlijke afvalstoffen". In praktijk betekent dit echter dat deze rubriek enkel van toepassing is op categorie 2 stortplaatsen. Categorie 1 stortplaatsen zijn immers bestemd voor gevaarlijke afvalstoffen en vallen daardoor onder rubriek 13 van bijlage I nl., "(…) storten van gevaarlijke afvalstoffen". Voor categorie 1 stortplaatsen moet dus steeds een MER opgemaakt worden volgens rubriek 13 van bijlage I.

Gevaarlijke afvalstoffen

De Europese handleiding bij de project-m.e.r.-richtlijn verwijst voor de definitie van "gevaarlijk afval" naar de Europese kaderrichtlijn afvalstoffen. In Vlaanderen definieert het materialendecreet het begrip gevaarlijk afval als volgt: "afvalstoffen die een bijzonder gevaar voor de gezondheid van de mens of voor het milieu opleveren of kunnen opleveren of die in speciale inrichtingen verwerkt moeten worden. De Vlaamse Regering bepaalt welke afvalstoffen als gevaarlijke afvalstoffen worden beschouwd overeenkomstig de geldende Europese voorschriften."

Bijlage 2.1 van het VLAREMA bevat een lijst met afvalstoffen. De gevaarlijke afvalstoffen zijn in deze lijst met een "*" aangeduid (VLAREMA, art. 4.1.3). Deze afvalstoffen worden geacht minstens een van de gevaarlijke eigenschappen te bezitten als vermeld in verordening (EU) 1357/2014 van de Commissie van 18 december 2014. Meer uitleg over gevaarlijke afvalstoffen kan je terugvinden in de handleiding van OVAM 'Europese afvalstoffenlijst EURAL Handleiding'.

Biomassa-afval Actieplan duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen 2015 – 2020, OVAM, 14 juli 2015

Biomassa is de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en reststromen van biologische oorsprong uit de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval.

Biomassareststromen: biomassa-afval en biomassafracties niet bestemt voor het doel waarvoor ze intentioneel werden geteeld, zoals voeding, energie (incl. nevenstromen van de voedingsindustrie en dierlijke bijproducten; excl. energieteelten). Energieteelten die men doelbewust teelt om er bio-energie uit te halen, vallen niet onder de biomassareststromen (bv. wilg/populier)

Biomassa-afval is de al dan niet gescheiden ingezamelde biologisch afbreekbare fractie van bedrijfsafval en huishoudelijk afval (onderverdeling volgens type en oorsprong).
De OVAM bepaalt wanneer iets biomassa-afval is of niet.

Schroot

Onder schroot beschouwen we alle metaalafvalstoffen in metallisch niet-verspreidende vorm. Dit kan zuiver metaalafval zijn of te bewerken materialen.
Onder metaalafval valt zowel ferro (ijzer) als non-ferro (aluminium, lood, koper, tin, zink, ...) metaalafval. Voorbeelden van "te bewerken materialen" zijn autowrakken, afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA), …
De uitgesorteerde fracties van het ontvangen schroot zijn nog steeds afvalstoffen en vallen dus onder het toepassingsgebied voor opslag van schroot.

Slibstortplaatsen en monostortplaatsen voor baggerspecie

In rubriek 11 van bijlage II van het MER-besluit is een onderscheid gemaakt tussen slibstortplaatsen (11 d) en monostortplaatsen voor baggerspecie of ruimingsspecie. Een monostortplaats is "elke stortplaats waar een bepaalde afvalstof die in grote hoeveelheden ontstaat afzonderlijk wordt gestort". Om te bepalen welke rubriek van toepassing is, moet je kijken naar de context/afkomst van het materiaal. De VLAREM-rubrieken die je moet aanvragen kan je gebruiken als richtlijn.

Baggerspecie of ruimingsspecie zijn afkomstig van het ruimen, verdiepen of verbreden van bevaarbare en onbevaarbare waterlopen die behoren tot het openbaar hydrografisch net, of van de aanleg van nieuwe waterinfrastructuur. Volgens VLAREM moet je dan de rubrieken 2.2.8 en 2.3.7 aanvragen.

Slib kan in Vlaanderen gestort worden op een categorie 1 of een categorie 2 stortplaats, afhankelijk van de herkomst en de eigenschappen van het slib, en op voorwaarde dat de betreffende stortplaats hiervoor vergund is. Gezien het hoge organische stofgehalte wordt slib niet aanvaard op de meeste categorie 1 stortplaatsen (uitgezonderd monostortplaats Silvamo te Kortemark), zodat storten van slib hoofdzakelijk beperkt is tot categorie 2 stortplaatsen. Storten op eigen terrein is alleen haalbaar voor grotere industrieën.

Voor de opslag en fysico-chemische behandeling van andere slibs (zoals bv. afkomstig van waterzuivering), moet je de VLAREM-rubrieken 2.2.5 en 2.3.2 aanvragen.




  • Geen labels