Deze effectgroep is steeds relevant als:

  • afvalwater/koelwater rechtstreeks geloosd wordt in een waterloop;
  • afvalwater/koelwater geloosd wordt in een openbare riolering die uitmondt in een waterloop.

Of de effectgroep relevant/te bestuderen is als afvalwater/koelwater geloosd wordt in een openbare riolering die aangesloten is op een RWZI, hangt af van de impact van de lozing op de werking van de RWZI (zie effectgroep infrastructuur).

1.1. Globale uitgangspunten en aanleiding

De Kaderrichtlijn Water (KRW) legt kwaliteitsdoelstellingen voor oppervlaktewater vast en deze werden verder op scherp gesteld door het Wezer-arrest (C-461/13) en andere recentere arresten.  In dit Wezer-arrest stelde het Europees Hof van Justitie dat de goedkeuring van een project moet geweigerd worden als dat project een achteruitgang van de toestand van het oppervlaktewater kan teweegbrengen of als het project het bereiken van de goede toestand in gevaar kan brengen.

Een bestaande of nieuwe lozing van bedrijfsafvalwater mag bijgevolg nooit leiden tot een achteruitgang van de toestand van het waterlichaam waarop wordt geloosd. Ook de doelstellingen voor dat waterlichaam moeten haalbaar blijven. 

Concreet wil dit dus zeggen dat de overheid geen vergunningen mag uitreiken als de daarmee toegestane lozing aanleiding kan geven tot achteruitgang van de toestand van een waterlichaam of het behalen van de doelstellingen van een waterlichaam hypothekeert. Dat moet blijken uit opgelegde lozingsvoorwaarden (concentraties, debieten, vrachten). Anders mag de vergunning niet toegekend worden. Dit Wezer-arrest en de Kaderrichtlijn Water hebben bijgevolg hun weerslag op alle verontreinigingen (zowel fysicochemische parameters  als gevaarlijke stoffen).

De Richtlijn Industriële emissies (RIE) bepaalt ook dat lidstaten een vergunningensysteem moeten hebben dat gebaseerd is op de best beschikbare technieken en daarnaast worden er Europese gebruiks- en marktrestricties voor gevaarlijke stoffen uitgevaardigd. Indien nodig dienen verdergaande technieken ingezet te worden om de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater te vrijwaren.  

VMM maakte hiertoe een vertaalslag op naar het Vlaams vergunningsbeleid met een nieuw beoordelingskader aan de hand van een stappenplan. Hieronder wordt dit toegelicht en wordt de link gelegd naar de beoordeling in een MER.

Inhoudelijk gaat het Wezerarrest niet specifiek over een lozing, maar gezien de vragen betrekking hadden op de interpretatie van ‘achteruitgang van de toestand’ en de al dan niet toepassing op individuele aanvragen, heeft het wel degelijk een weerslag op de ingreep lozing op oppervlaktewater. 

De beoordeling dient enerzijds op niveau van het waterlichaam te gebeuren en anderzijds voor de verschillende onderdelen van de toestandsbeoordeling. De toestand van een waterlichaam wordt nl. bepaald door de ecologische toestand en de chemische toestand. Geen van beide, noch een onderdeel van de ecologische toestand op zich (de kwaliteitselementen zoals beschreven in bijlage V van de Kaderrichtlijn Water), mag achteruitgaan (qua klasse – en indien het waterlichaam zich al in de laagste klasse bevindt ook niet binnen deze laagste klasse) of gehypothekeerd worden.

Als het nodig is omwille van het behalen van de goede toestand (naleven MKN en geen achteruitgang) dan moet er verder gezuiverd worden dan BBT. Het uitgewerkte stappenplan voor bepaling van de impact en de eraan gekoppelde conclusies houden dan ook ten volle rekening met dit principe: wanneer het nodig is voor het behalen van de goede toestand wordt gevraagd dat sommige bedrijven meer uitgebreide zuiveringstechnieken (BBT+) toepassen, zodat de geloosde concentratie beperkt wordt.

Het stappenplan voorziet ook in een kader om de financiële haalbaarheid van technisch haalbare, verdergaande maatregelen (BBT+) voor het halen van de doelstellingen af te toetsen.  Daarnaast houdt het stappenplan ook rekening met het feit dat de industrie niet altijd verantwoordelijk is voor het niet behalen van de doelstellingen. De gevraagde inspanningen moeten proportioneel zijn met de verantwoordelijkheid van de doelgroep.

1.2. Beoordelingskader aan de hand van het stappenplan

Voor bepaalde combinaties van lozingen en waterlichamen kan met grote mate van zekerheid meteen beslist worden dat het onnodig is om de mogelijke effecten op de waterlichamen tijdens de vergunningsprocedure te onderzoeken, met name wanneer de impact van de lozing verwaarloosbaar is ten opzichte van het totale waterlichaam.

Voor andere combinaties van lozingen en ontvangende waterlopen is een diepgaander onderzoek noodzakelijk om een goede inschatting van het risico op achteruitgang en op het niet halen van de doelstellingen te maken. Deze evaluatie zal in het kader van Wezer gebeuren op het niveau van Vlaamse waterlichamen en 1ste orde lokale waterlichamen (L1).

In het kader van de impactbepaling van een lozing op oppervlaktewater kan nog een impactsbepaling op lokale waterlichamen van 2e orde gebeuren, als de lozing van het afvalwater deze waterloop over een grote lengte  beïnvloedt, deze waterloop ecologisch waardevol is (bijvoorbeeld de waterloop loopt door een natuurgebied of heeft alle kwaliteitskenmerken om een goede toestand te hebben) die aanleiding geven tot het inschatten van de impact. Dit moet  in het MER gebiedsspecifiek uitgewerkt worden met informatiedoorstroming en verdere beoordeling in de discipline biodiversiteit.

Onderstaande stapsgewijze aanpak geeft concreet invulling aan de beoordeling van het risico op achteruitgang en het niet halen van de doelstelling door de puntlozingen. Het stappenplan is opgebouwd als een voortoets gevolgd door een steeds grondigere beoordeling waarbij het de bedoeling is om de lozingen met kleine impact eruit weg te filteren en enkel de meest relevante over te houden waarvoor het eindoordeel kan luiden dat ze achteruitgang of het niet halen van de doelstellingen  kunnen veroorzaken.

Het stappenplan is een vertaling van de huidige vergunningsregelgeving zoals deze de laatste jaren vorm kreeg; gecombineerd met het “Technical Background document on the Identification of Mixing zones” en het EU Common Implementation Strategy document “Guidelines for the identification of Mixing Zones under the EQS Directive (2008/105/EC)” en geeft een handvat om na te gaan wat de impact van een bepaalde lozing is op het ontvangende oppervlaktewater. Deze laatste geven invulling aan het concept mengzones, waarbij onder bepaalde voorwaarden een lokale overschrijding van de norm ten gevolge van een lozing kan worden toegestaan.

Noot: een toetsing aan de lozingsnormen is nog steeds een deel van de beoordeling bij een vergunningsaanvraag en een MER. Hieruit kunnen ook maatregelen volgen.

1.3. Het Stappenplan

Het plan bestaat uit 9 stappen, die één voor één doorlopen worden om de impact van een bestaande lozing te beoordelen, evenals van lozingen ten gevolge van uitbreidingen of van nieuwe lozingen. 

  • In een eerste stap moet je een voortoets uitvoeren om te analyseren of een impacttoets nodig is voor de lozing in kwestie. Zeer kleine lozingen met een zeer beperkte impact op de kwaliteit van het ontvangende water, zijn immers niet onderworpen aan deze effectinschatting.
  • In een tweede stap bekijk je of de lozing in kwestie een mogelijke impact zou kunnen hebben. Lozingen in concentraties onder de geldende normen in het ontvangende waterlichaam zullen immers geen negatieve impact hebben op het halen van deze normen en zullen niet resulteren in een achteruitgang van de toestand.
  • De derde stap is bedoeld om in te schatten waar de impact moet bepaald worden. Een uitgebreid onderzoek naar de effecten moet immers enkel gebeuren voor de Vlaamse waterlichamen en de lokale waterlichamen van eerste orde, tenzij het lokale waterlichaam van lagere orde over een grote lengte wordt beïnvloed, ecologisch waardevol is, of andere bezwaren aanleiding geven tot het inschatten van de impact op de kleinere ontvangende waterloop.
  • In een vierde stap ga je na of de impact op de toestand in worst case omstandigheden als relevant te beschouwen is. Hierbij dient wel rekening gehouden te worden met de cumulatieve drukken op het ontvangende waterlichaam. In realiteit zal de werkelijke bijdrage meestal kleiner zijn.
  • In de vijfde stap is het de bedoeling om die lozingen te identificeren waarbij het risico op het niet halen van de doelstellingen en het risico op achteruitgang aanvaardbaar of niet aanvaardbaar zijn.
  • In de stappen 6, 7 en 8 onderzoek je verder de aanvaardbaarheid van de lozing in achtereenvolgens realistische omstandigheden, specifieke omstandigheden en in het licht van het gebiedsgericht beleid.
  • Stap 9 geeft je dan finaal het eindoordeel over achteruitgang van de toestand en halen van de doelstellingen, waarbij ook aandacht uitgaat naar de cumulatieve effecten op de waterloop en aandacht is voor eventueel cross-mediaeffecten. Op basis van deze evaluatie moet je al dan niet milderende maatregelen formuleren.


Bij een hervergunning van een bestaande lozing speelt de interpretatie van ‘achteruitgang’ niet, maar moet er evengoed getoetst worden aan te halen doelen, milieukwaliteitsnormen, afbouwscenario’s voor gevaarlijke stoffen (art. 1.7.2.1.1., §3 Gec.DIWB). Op dat moment zoeken we naar vooruitgang in de toestand, ipv dat we achteruitgang willen vermijden. Bij een loutere hervergunning kan er ook ontdekt worden dat de lozing een dermate impact heeft, dat deze verhindert dat de goede toestand bereikt zal worden. Bestaande lozingen zijn namelijk reeds als druk in een waterlichaam aanwezig en zorgen dus niet voor een achteruitgang van de toestand van dat waterlichaam. Ze kunnen echter wel aanleiding geven of bijdragen tot het niet halen van de doelstellingen binnen het betreffende waterlichaam. 

Bij een aantal stappen zal je bijkomende informatie moeten toevoegen om de impact van het project in te schatten. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven  van de digitale bronnen waar je informatie kan vinden.


Stap

Opzoeken via

Welke info?

1

Voor rioollozers: 5% ontwerpcapaciteit RWZI (svz februari 2022)

Debietscriteria Stap 1

Voortoets vraag 3 

3

Geoloket impact bedrijfsafvalwater

Waterlichaamcode en debiet gekozen waterloop

4

Databankrapport stroomopwaartse concentratie

Meetresultaat relevant, stroomopwaarts gelegen meetpunt of alle meetpunten in een afstroomzone of volledig bekken.

Meer info vind je in de handleiding van dit rapport.

5-7

Rekentool haalbaarheid BBT+

Inschatting verdergaande zuiveringstechnieken (BBT+) en toetsing aan de financiële draagkracht van het bedrijf.


Voor extra hyperlinks bij deze tabel en meer informatie over het toepassen van het stappenplan kan je terecht op de website van VMM: https://www.vmm.be/water/afvalwater/impactbeoordeling-bedrijfsafvalwater. Op deze website kan je de impactbeoordeling voorbereiden aan de hand van een Excel-rekentool waarin je die 9 stappen kan doorlopen. Verder verwijzen we ook naar de handleiding bij deze Excel-rekentool en de toelichting bij elke stap van het stappenplan (zie linken in de tabel).

Figuur: stappenplan impactbeoordeling  lozing van bedrijfsafvalwater in oppervlaktewater in het  kader van het Wezer-arrest en de Kaderrichtlijn Water


1.4. Vertaling naar MER-beoordelingskader voor lozing bedrijfsafvalwater


Scores

Beoordeling

Conclusie na doorlopen stappenplan

Koppeling met milderende maatregelen (MM)

0

Verwaarloosbaar effect



-1

Beperkt negatief

Doelstellingen OK, geen duidelijke achteruitgang

[1]

-2

Negatief effect

Doelstellingen niet OK, maar geen duidelijke achteruitgang

Er moet een onderzoek gebeuren om milderende maatregelen voor te stellen

-3

Aanzienlijk negatief effect

Duidelijke achteruitgang

Er moeten in elk geval milderende maatregelen voorgesteld te worden

Achterliggende principe is: indien er geen milderende maatregelen voorgesteld kunnen worden dient dit gemotiveerd te worden. Hoe negatiever de effecten, hoe uitvoeriger deze motivatie moet zijn

[1] Bij een beoordeling -1: aangezien volgens de principes van het stappenplan de doelstellingen worden gehaald, is de milieukwaliteit in referentiesituatie voldoende en dient er niet gezocht te worden naar milderende maatregelen. 

1.5. Evaluatie van warmtelozingen


Deze methodiek is er op gericht om de veroorzaakte temperatuurstijging door een warmtelozing in functie van de afstand tot het lozingspunt te begroten en om een idee te geven van de omvang van de warmtepluim.

Hiervoor kan je o.m. gebruik maken van de methodiek die beschreven staat in de “Beoordelingsystematiek voor warmtelozingen” van de Commissie Integraal Waterbeheer van Nederland. Deze methodiek laat toe om op een eenvoudige wijze een inschatting te maken van de impact van een warmtelozing.


Uiteraard is het steeds mogelijk om andere (al dan niet meer complexe) modellen (zie bijlage 3 van het richtlijnenboek water) te hanteren, maar de te hanteren uitgangsgegevens en beoordelingskaders blijven in principe gelijkaardig.


De gehanteerde uitgangsgegevens


  • moeten een worstcase lozingssituatie in de zomer reflecteren:

laag afvoerdebiet oppervlaktewater + hoge temperatuur oppervlaktewater vs. hoge thermische vracht*

* bij het vastleggen van thermische vracht, moet je rekening houden met aan te vragen lozingsvoorwaarden (T + debiet).

  • moet je ondubbelzinnig weergeven in het MER;
  • moet je afstemmen op de gegevens die elders in het MER zijn weergegeven (bv. bij bepalende kenmerken van de ingreep).


Toetsingskader en beoordeling:

De berekende temperatuurstijging moet je toetsen aan de wettelijke milieukwaliteitsdoelstellingen.

De omvang van de warmtepluim kan je toetsen aan de criteria die vermeld zijn in de “Beoordelingsystematiek voor warmtelozingen”.

De beoordeling van de warmtelozing is er in eerste instantie op gericht om na te gaan of de warmtelozing kan leiden tot onaanvaardbare temperatuurtoenames voor aquatische fauna.

Voor de beoordeling van de geloosde thermische vracht, kan je volgend beoordelingskader hanteren:


Temperatuurstijging (X)

Beoordeling

 

X ≤ 1°C

Beperkte thermische impact

-1 beperkt negatief

1°C < X ≤ 3°C

relevante (aanvaardbare) thermische impact

-2 negatief effect

X > 3C

belangrijke thermische impact

-3 aanzienlijk negatief effect


Opmerking:

Indien een temperatuurstijging van het oppervlaktewater van meer dan 3°C berekend is op basis van de methodiek beschreven in de “Beoordelingsystematiek voor warmtelozingen” (vereenvoudigde methodiek + worstcase simulatie), kan het gebruik van een meer complexe methodiek aangewezen zijn om de veroorzaakte temperatuurstijging nauwkeuriger in kaart te brengen alvorens een finale beoordeling van de thermische impact op te nemen.


Voor de beoordeling van de omvang van de warmtepluim hanteert de aangehaalde systematiek slechts 1 criterium, nl. dat die minder dan 25% van de dwarsdoornede van het oppervlaktewater mag innemen. Dan is de gevormde warmtebarrière nog afdoende passeerbaar voor aquatische organismen. Voor een kleine beek is deze systematiek niet zinvol.


Analoge opmerking als bij beoordeling van de veroorzaakte temperatuurstijging.  

  • Geen labels