Inhoudsopgave

Doel interpretatiegids m.e.r.-rubrieken

Deze handleidingen hebben in de eerste plaats tot doel de rubrieken waar er regelmatig interpretatieproblemen zijn, nader toe te lichten en zodoende meer duidelijkheid te scheppen over de projecten die hieronder vallen.

Daarnaast tracht de handleidingen een aantal aandachtspunten mee te geven aan de personen die instaan voor de screeningsbeslissing over projecten die onder de bijlage III van het project-m.e.r.-besluit vallen, alsook aan de initiatiefnemers, die instaan voor het aanleveren van de nodige informatie om deze beslissing op te baseren. 

De handleidingen zijn enkel van toepassing op vergunningsplichtige projecten met inbegrip van wijzigingen of uitbreidingen hieraan. Indien voor een bepaald project geen vergunning nodig is, dan dienen deze handleidingen niet doorlopen te worden.



Bijlage I

1

Raffinaderijen van ruwe aardolie (met uitzondering van de bedrijven die uitsluitend smeermiddelen uit ruwe olie vervaardigen), alsmede installaties voor de vergassing ven vloeibaarmaking van ten minste 500 ton steenkool of bitumineuze schisten per dag. 


2

a) Thermische centrales en andere verbrandingsinstallaties met een warmtevermogen van ten minste 300 megawatt.

b) Kerncentrales en andere kernreactoren, met inbegrip van de ontmanteling of buitengebruikstelling van dergelijke centrales of reactoren (1) (met uitzondering van onderzoeksinstallaties voor de productie en verwerking van splijt-en kweekstoffen, met een constant vermogen van ten hoogste 1 thermische kW)


3

a) Installaties voor de opwerking van bestraalde splijtstoffen.

b) Installaties die ontworpen zijn:

    • voor de productie of de verrijking van splijtstoffen,
    • voor de behandeling van bestraalde splijtstoffen of hoog radioactief afval,
    • voor de definitieve verwijdering van bestraalde splijtstoffen,
    • uitsluitend voor de definitieve verwijdering van radioactief afval,
    • uitsluitend voor de (voor meer dan tien jaar geplande) opslag van bestraalde splijtstoffen of radioactief afval op een andere plaats dan het productieterrein.
    • uitsluitend voor de (voor meer dan tien jaar geplande) opslag van bestraalde splijtstoffen of radioactief afval op een andere plaats dan het productieterrein.

4

a) Geïntegreerde hoogovenbedrijven voor de productie van ruwijzer en staal.

b) Installaties voor de winning van ruwe non-ferrometalen uit erts, concentraat of secundaire grondstoffen met metallurgische, chemische of elektrolytische procédés.


5Installaties voor de winning van asbest, alsmede voor de behandeling en de verwerking van asbest en asbesthoudende producten : voor producten van asbestcement, met een jaarproductie van meer dan 20.000 ton eindproducten, voor remvoeringen, met een jaarproductie van meer dan 50 ton eindproducten, alsmede -voor andere toepassingsmogelijkheden van asbest - met een gebruik van meer dan 200 ton per jaar.
6

Geïntegreerde chemische installaties, dat wil zeggen installaties voor de fabricage op industriële schaal van stoffen door chemische omzetting, waarin verscheidene eenheden naast elkaar bestaan en functioneel met elkaar verbonden zijn, bestemd voor de fabricage van:


7Aanleg van spoorlijnen voor spoorverkeer over een lengte van 10 km of meer.
8

Aanleg van vliegvelden (2) met een start -en landingsbaan van ten minste 2.100 meter.


9Aanleg van autosnelwegen en autowegen (3), met inbegrip van de hoofdwegen.
10Aanleg van nieuwe wegen met vier of meer rijstroken, of verlegging en/of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken, indien de nieuwe weg, of het verlegde en/of verbrede weggedeelte een ononderbroken lengte van 10 km of meer heeft.
11Aanleg van waterwegen en havens voor de binnenscheepvaart voor schepen van meer dan 1.350 ton.
12Zeehandelshavens, met het land verbonden en buiten havens gelegen pieren voor lossen en laden (met uitzondering van pieren voor veerboten) die schepen van meer dan 1.350 ton kunnen ontvangen.
13Afvalverwijderingsinstallaties voor de verbranding, zoals gedefinieerd in punt D10 van artikel 4.2.1 VLAREMA, de chemische behandeling, zoals gedefinieerd in punt D9 van artikel 4.2.1 VLAREMA of het storten van gevaarlijke afvalstoffen.
14Afvalverwijderingsinstallaties voor de verbranding, zoals gedefinieerd in punt D10 van artikel 4.2.1 VLAREMA, of chemische behandeling, zoals gedefinieerd in punt D9 van artikel artikel 4.2.1 VLAREMA, van ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 100 ton per dag.
15Werkzaamheden voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater wanneer het jaarlijkse volume onttrokken of aangevuld water 10 miljoen m3 of meer bedraagt.
16

a) Projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden wanneer deze overbrenging ten doel heeft eventuele waterschaarste te voorkomen en de hoeveelheid overgebracht water meer bedraagt dan 100 miljoen m3 per jaar.

b) In alle andere gevallen, projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden wanneer het meerjarig gemiddelde jaardebiet van het bekken waaraan het water wordt onttrokken meer bedraagt dan 2.000 miljoen m3 en de hoeveelheid overgebracht water 5 % van dit debiet overschrijdt. In beide gevallen is overbrenging van via leidingen aangevoerd drinkwater uitgesloten.


17Rioolwaterzuiveringsinstallaties met een capaciteit van meer dan 150.000 Inwonerequivalenten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 6, van Richtlijn 91/271/EEG (4).
18Commerciële winning van aardolie en aardgas wanneer de gewonnen hoeveelheid meer dan 500 ton aardolie per dag of meer dan 500.000 m3 aardgas per dag bedraagt.
19

Stuwdammen en andere installaties voor het stuwen of permanent opslaan van water, met inbegrip van waterspaarbekkens voor drinkwatervoorziening, wanneer een nieuwe of extra hoeveelheid water van meer dan 10 miljoen m3 wordt gestuwd of opgeslagen, en voor de aanleg van een waterbekken wanneer de oppervlakte 50 ha of meer bedraagt.


20

Pijpleidingen met een diameter van meer dan 800 mm en een lengte van meer dan 40 km:

a) voor het vervoer van gas, olie of chemicaliën;

b) voor het vervoer van koolstofdioxidestromen voor geologische opslag, inclusief de desbetreffende pompstations.


21

Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan:

a) 85.000 plaatsen voor mesthoenders (ander gevogelte dan legkippen); of

b) 60.000 plaatsen voor hennen (legkippen); of

c) 3.000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 20 kg); of

d) 900 plaatsen voor zeugen.


22

Industriële installaties voor:

a) de fabricage van papierpulp uit hout of uit andere vezelstoffen; of

b) de fabricage van papier en karton met een productiecapaciteit van meer dan 200 ton per dag.


23Steengroeven en dagbouwmijnen, met inbegrip van ontginningen van oppervlaktedelfstoffen of grind, met een terreinoppervlakte van meer dan 10 hectare, of turfwinning met een terreinoppervlakte van meer dan 150 hectare.
24Aanleg van bovengrondse hoogspanningsleidingen van 150 kV of meer en langer dan 15 km.
25Installaties voor de opslag van aardolie, petrochemische of chemische producten met een capaciteit van 200.000 ton of meer.
26Opslaglocaties overeenkomstig het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond.
27Installaties voor het afvangen van koolstofdioxidestromen met het oog op de geologische opslag overeenkomstig het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond, afkomstig van onder deze bijlage vallende installaties, of als de totale jaarlijkse afvang van koolstofdioxide 1,5 megaton of meer bedraagt. 
28

a) Wijziging of uitbreiding van de in bijlage I, II of III opgenomen projecten, wanneer die wijziging of uitbreiding op zich voldoet aan de in bijlage I genoemde drempelwaarden, voor zover deze bestaan.

b) Wijziging of uitbreiding van de in bijlage I, II of III opgenomen projecten, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd, wanneer die wijziging of uitbreiding aanleiding geeft tot een overschrijding van de in bijlage I genoemde drempelwaarden (niet in rubriek 28, a) opgenomen wijziging of uitbreiding). Van deze overschrijding van de drempelwaarde is sprake ofwel als de drempelwaarde van bijlage I voor het eerst wordt overschreden door het samenvoegen van de reeds vergunde en de nog te vergunnen activiteiten (= project) ofwel als de verschillende uitbreidingen samen, sinds de laatst verleende ontheffing of goedgekeurd MER (voor zover deze bestaan), groter zijn dan de drempelwaarde van bijlage I.


29 Permanente race- en testbanen voor gemotoriseerde voertuigen. 




Bijlage II

1.

LANDBOUW, BOSBOUW EN AQUACULTUUR


a)(...)

b)Projecten voor het gebruik van niet in cultuur gebrachte gronden of semi-natuurlijke gebieden voor intensieve landbouw voor zover de oppervlakte 15 ha of meer bedraagt en gelegen is in een bijzonder beschermd gebied.

c)

Waterbeheersingsprojecten voor landbouwdoeleinden namelijk:

    • een irrigatieproject van 100 ha en meer; of
    • een droogleggingsproject van 50 ha of meer; of
    • een droogleggingsproject van 15 ha of meer, dat een aanzienlijke verlaging van de freatische grondwatertafel in een bijzonder beschermd gebied tot gevolg kan hebben.

d)

° Eerste bebossing voor zover de oppervlakte 10 ha of meer bedraagt.

° Ontbossing met het oog op de omschakeling naar een ander bodemgebruik voor zover de oppervlakte 3 ha of meer bedraagt en voor zover artikel 87 van het bosdecreet niet van toepassing is.


e)

Intensieve veeteeltbedrijven

2.EXTRACTIEVE BEDRIJVEN

a)Ontginningen in gebieden die volgens de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen bestemd zijn om oppervlaktedelfstoffen of grind te ontginnen en die een ontginbare oppervlakte hebben van 10 ha of meer.

b)

Ondergrondse mijnbouw.


c)Winning van mineralen door afbaggering van de zee-of rivierbodem met een volume van 100.000 m3 per jaar of meer of die een aanzienlijke invloed kunnen hebben op een bijzonder beschermd gebied.

d)

Diepboringen, met name :

    • geothermische boringen vanaf een diepte van 500 m,
    • boringen in verband met de opslag van kernafval vanaf een diepte van 100 m,
    • boringen voor watervoorziening vanaf een diepte van 500m, met uitzondering van boringen voor het onderzoek naar de stabiliteit van de grond.

e)Oppervlakte-installaties van bedrijven voor de winning van ertsen, van bitumineuze schisten en van koolwaterstoffen, zoals gedefinieerd in artikel 2, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond.
3.

ENERGIEBERDIJVEN


a)Industriële installaties voor de productie van elektriciteit, stoom of warm water met uitzondering van kernenergiecentrales, met een warmtevermogen van 100 tot 300 megawatt.

b)
  • Industriële installaties voor het transport van elektrische energie via bovengrondse leidingen van 150 kV of meer over een lengte van 5 km tot 15 km, of die over een ononderbroken lengte van 1 km of meer in een bijzonder beschermd gebied zijn gelegen. 
  • Aanleg van ondergrondse hoogspanningsleidingen van 150 kV of meer die:
    • over een ononderbroken lengte van 1 km of meer in een bijzonder beschermd gebied zijn gelegen, of 
    • over een lengte van 10 km of meer en voor zover ze niet gelegen zijn binnen de rooilijnen van een openbare weg of binnen een leidingstraat aangeduid op een plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan.

c)Bovengrondse opslag van aardgas met een opslagcapaciteit van 100.000 m3 of meer.

d)

Ondergrondse opslag van gasvormige brandstoffen met een opslagcapaciteit van 500.000 m3 of meer.


e)

Bovengrondse opslag van fossiele brandstoffen met een oppervlakte van 25 ha of meer.


f)

Inrichtingen voor het industrieel briketteren van steenkool en bruinkool met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer.


g)Installaties voor de behandeling en de opslag van radioactief afval voor langer dan drie jaar (niet onder bijlage I vallende projecten).

h)Installaties voor de productie van hydro-elektrische energie met een (elektrisch) vermogenvan 5 megawatt of meer.

i)

Installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie voorzover de activiteit betrekking heeft:


j)Installaties voor het afvangen van koolstofdioxidestromen met het oog op geologische opslag overeenkomstig het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond, afkomstig van installaties die niet onder bijlage I vallen. 
4.

PRODUCTIE EN VERWERKING VAN METALEN


a)

Installaties voor de productie van ruwijzer of staal (primaire of secundaire smelting), met inbegrip van continugieten, met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer.


b)

Installaties voor verwerking van ferrometalen door:

    • warmwalsen,
    • koudwalsen van vlakke platen
    • smeden met hamers
    • het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal,
als de productiecapaciteit 100.000 ton per jaar of meer bedraagt.

c)

Smelterijen van ferrometalen met een productiecapaciteit van 20 ton per dag of meer.


d)

Installaties voor het smelten (met inbegrip van het legeren), het (vorm)gieten, walsen (koud-en warmwalsen), het trekken van non-ferrometalen, met uitzondering van edele metalen, -inclusief terugwinningsproducten (affineren, vormgieten enz.) -met een productiecapaciteit van 50.000 ton per jaar of meer.


e)

Installaties voor oppervlaktebehandeling van metalen, plastic materiaal en kunststoffen met een elektrolytisch of chemisch procédé, met gebruik van procesbaden met een individuele inhoud van 100 m3 of meer of een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer.


f)

Automobielfabrieken en -assemblagebedrijven en fabrieken van automobielmotoren met een productie-capaciteit van 100.000 stuks per jaar of meer.


g)

Scheepswerven met een oppervlakte van 5 ha of meer.


h)

Installaties voor de bouw en reparatie van luchtvaartuigen, als er motoren met een stuwkracht van 500 kN of meer of met een vermogen van 10 MW of meer getest worden, of als de oppervlakte 5 ha of meer bedraagt.


i)

Inrichtingen voor het vervaardigen van spoorwegmaterieel met een oppervlakte van 1 ha of meer, of voor het herstellen ervan met een oppervlakte van 5 ha of meer.


j)

Inrichtingen voor het vervormen van metalen (uitstampen) door middel van springstoffen.


k)Installaties voor het roosten en sinteren van ertsen.
5.

MINERALE INDUSTRIE


a)Cokesovenbedrijven (droge distillatie van steenkool).

b)Installaties voor de vervaardiging van cement als de productiecapaciteit 150.000 ton per jaar of meer bedraagt.

c)

Installaties voor de winning van asbest en de fabricage van asbestproducten

    • producten van asbestcement, met een productie van 10.000 tot 20.000 ton eindproducten per jaar, 
    • remvoeringen, met een productie van 25 tot 50 ton eindproducten per jaar, 
    • andere toepassingsmogelijkheden van asbest met een gebruik van 100 tot 200 ton per jaar. 

d)Installaties voor het vervaardigen en behandelen van glas (met inbegrip van glasvezels en de productie van glaswol) of voor het smelten van minerale stoffen (met inbegrip van mineraalvezels) met een productiecapaciteit van 30.000 ton per jaar of meer.

e)Fabricage van keramische producten door middel van bakken, namelijk dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer.
6.CHEMISCHE INDUSTRIE

a)

Chemische industrie voor de behandeling van tussenproducten en vervaardiging van chemicaliën:


b)

Chemische industrie voor de productie van bestrijdingsmiddelen en farmaceutische producten, verven en vernissen, elastomeren en peroxiden:


c)

Opslagruimten voor aardolie, petrochemische en chemische producten:


d)Petrochemische installaties of vervolgfabrieken voor het kraken of vergassen van nafta, gasolie, LPG of andere aardoliefracties met een verwerkingscapaciteit van 500.000 ton per jaar of meer. 
7.

VOEDINGS- EN GENOTSMIDDELEN


a)

Inrichtingen voor het vervaardigen van plantaardige of dierlijke oliën en vetten met een productiecapa-citeit van 60.000 ton per jaar of meer.


b)

Inrichtingen voor het conserveren van dierlijke en/of plantaardige producten met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer.


c)

Zuivelfabrieken met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer.


d)

° Bierbrouwerijen met een productiecapaciteit van 75 miljoen liter per jaar of meer.

° Mouterijen met een productiecapaciteit van 60.000 ton per jaar of meer. 


e)

° Suikerwarenfabrieken met een productiecapaciteit van 90.000 ton per jaar of meer.

° Siroop-of frisdrankenfabrieken met een productiecapaciteit van 75 miljoen liter per jaar of meer. 


f)

Installaties voor het slachten van dieren met een verwerkingscapaciteit van 30.000 ton levend gewicht per jaar of meer.


g)

Zetmeelfabrieken met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer.


h)

Vismeel-en visoliefabrieken met een productiecapaciteit van 10.000 ton per jaar of meer.


i)Suikerfabrieken met een productiecapaciteit van 500 ton per dag of meer.
8.

TEXTIEL-, LEDER-, HOUT- EN PAPIERINDUSTRIE


a)Industriële installaties voor de fabricage van papier en karton met een productiecapaciteit van 100 tot 200 ton per dag.

b)Installaties voor de voorbehandeling (zoals wassen, bleken, merceriseren) of het verven van vezels of textiel met een productiecapaciteit van 30.000 ton per jaar of meer.

c)Installaties voor het looien van huiden met een productiecapaciteit van 1.000 ton per jaar of meer.

d)Installaties voor het produceren en bewerken van celstof met een productiecapaciteit van 100 ton per dag en meer.

e)Houtvezelplaat -, spaanderplaat -, duplex-, triplex-en multiplexfabrieken met een productiecapaciteit van 200 ton per dag en meer.
9.

RUBBERVERWERKENDE INDUSTRIE



Inrichtingen voor het vervaardigen en behandelen van producten op basis van elastomeren met een verwerkingscapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer
10.

INFRASTRUCTUURPROJECTEN


a)Industrieterreinontwikkeling met een oppervlakte van 50 ha of meer.

b)

Stadsontwikkelingsprojecten, met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen,


c)

d)Aanleg van vliegvelden, met een start-en landingsbaan van 800 tot 2.100 meter.

e)

f)Aanleg van havens en haveninstallaties, met inbegrip van visserijhavens, waaronder de aanleg van dokken en sluizen.

g)Aanleg van waterwegen.

h)
  • Werken op of langs niet-kunstmatige bevaarbare waterlopen, namelijk:
    • verbreden of verdiepen van de vaargeul;
    • aanleg van stuwen.
  • Werken ter beperking van overstromingen, namelijk:
    • aanleg van overstromingsgebieden met een volumecapaciteit van 250.000 m3 of meer;
      aanleg van dijken met een lengte van 500 m of meer


i)Stuwdammen en andere installaties voor het stuwen of voor de lange termijn opslaan van water met een oppervlakte van 15 ha of meer of met een nuttige inhoud van 1 miljoen m3 of meer.

j)Aanleg van infrastructuur voor trams, boven-en ondergrondse spoorwegen, zweefspoor en dergelijke bijzondere constructies, welke uitsluitend of overwegend voor personenvervoer zijn bestemd met een lengte van1 km of meer.

k)

Aanleg in open sleuf van buisleidingen en aanleg van randvoorzieningen behorend bij die buisleidingen die niet gelegen zijn binnen de rooilijnen van een openbare weg, en waarbij een van de volgende voorwaarden vervuld is:


l)Aanleg van aquaducten over een lengte van 10 km, of meer of die over een ononderbroken lengte van 1km of meer gelegen zijn in een bijzonder beschermd gebied.

m)(...)

n)Kustwerken om erosie te bestrijden en maritieme werken die de kust kunnen wijzigen door de aanleg van onder meer dijken, pieren, havenhoofden, havendammen, en andere kustverdedigingswerken, met uitzondering van instandhoudings-, herstel-of onderhoudswerken.

o)

Werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater:

    • Onttrekken van grondwater, met inbegrip van terugpompingen van onbehandeld en niet-verontreinigd grondwater in dezelfde watervoerende laag, als het netto onttrokken debiet 2500 m³ per dag of meer bedraagt.
    • Kunstmatige aanvullingen van grondwater als het debiet 2500 m³ per dag of meer bedraagt. Onttrekken van grondwater als het debiet 1.000 m3 per dag of meer bedraagt en de activiteit gelegen is in of een aanzienlijke invloed kan hebben op een gebied zoals aangeduid in uitvoering van het decreet houdende maatregelen ter bescherming van de kustduinen van 14 juli 1993 of als de activiteit een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken.

p)Projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden als deze overbrenging tot doel heeft eventuele waterschaarste te voorkomen en de hoeveelheid overgebracht water 75 miljoen m3 of meer per jaar bedraagt en het project niet de overbrenging van drinkwater via leidingen betreft.
11.

ANDERE PROJECTEN


a)Permanente race -en testbanen voor gemotoriseerde voertuigen met een oppervlakte van 5 ha of meer.

b)

Installaties voor de verwijdering van afval:

° Verwerking van niet-gevaarlijke afvalstoffen in een verbrandingsinstallatie, met uitzondering van biomassa-afval, met een capaciteit van 50 ton per dag tot en met 100 ton per dag.

° Stortplaatsen van categorie 1 en 2 voor niet-gevaarlijke afvalstoffen.

° Inrichtingen voor de opslag en fysisch-chemische behandeling van gevaarlijke afvalstoffen voorzover de ermee samenhangende opslag volgens de criteria van rubriek 17.3 van de indelingslijst zoals vermeld in artikel 5.2.1, § 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid is ingedeeld in klasse .


c)

° Rioolwaterzuiveringsinstallaties met een capaciteit van 50.000 tot 150.000 inwonersequivalenten.

° Rioolwaterzuiveringsinstallaties en kleinschalige waterzuiveringsinstallaties (KWZI) met een capaciteit van 500 inwonersequivalenten of meer, gelegen in een bijzonder beschermd gebied.


d)Slibstortplaatsen met een stortcapaciteit van 250.000 m3 of meer.

e)Monostortplaatsen voor baggerspecie of ruimingsspecie, afkomstig van de oppervlaktewateren van het openbaar hydrografisch net met een stortcapaciteit van 250.000 m3 of meer.

f)Opslag van schroot met inbegrip van autowrakken als de opslagcapaciteit 10.000 ton of meer of 10.000 voertuigwrakken of meer bedraagt.

g)Testbanken voor motoren, turbines of reactoren als motoren met een stuwkracht van 500 kN of meer of met een vermogen van 10 MW of meer getest worden.

h)Installaties voor de vervaardiging van kunstmatige minerale vezels met een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer.

i)Installaties voor de terugwinning of vernietiging van explosieve stoffen.

j)Vilderijen met een capaciteit van 30.000 ton verwerkt gewicht per jaar of meer.

k)Inrichtingen bestemd voor de destructie van kadavers met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag.

l)Installaties voor mestbewerking of -verwerking met een verwerkingscapaciteit van 100.000 ton of meer dierlijke mest per jaar.
12.

TOERISME EN RECREATIE


a)

Vakantiedorpen, hotelcomplexen buiten stedelijke zones, permanente kampeer- en caravanterreinen, themaparken, skihellingen, skiliften en kabelspoorwegen, met bijhorende voorzieningen,

    • met een terreinoppervlakte van 5 ha of meer, of
    • met een verkeersgenererende werking van pieken van 1000 of meer personenauto-equivalenten per tijdsblok van 2 uur. 

b)

Jachthavens:

  • Aanleg met 250 of meer vaste ligplaatsen.
  • Aanleg met 100 of meer vaste ligplaatsen in of met een betekenisvolle invloed op een bijzonder beschermd gebied.


Aanleg van golfterreinen van 9 holes of meer.
13.

WIJZIGINGEN OF UITBREIDINGEN VAN PROJECTEN


a)Wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I, II of III, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd, wanneer die wijziging of uitbreiding op zich voldoet aan de in bijlage II genoemde drempelwaarden, voor zover deze bestaan (niet in bijlage I opgenomen wijziging of uitbreiding)

b)Wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I, II of III, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd, wanneer die wijziging of uitbreiding aanleiding geeft tot een overschrijding van de in bijlage II genoemde drempelwaarden (niet in bijlage I of in rubriek 13. a) van bijlage II opgenomen wijziging of uitbreiding). Van deze overschrijding van de drempelwaarde is sprake ofwel als de drempelwaarde van bijlage II voor het eerst wordt overschreden door het samenvoegen van de reeds vergunde en de nog te vergunnen activiteiten (= project) ofwel als de verschillende uitbreidingen samen, sinds de laatst verleende ontheffing of goedgekeurd MER (voor zover deze bestaan), groter zijn dan de drempelwaarde van bijlage II.
14.

PROEFPROJECTEN



Projecten van bijlage I die uitsluitend of hoofdzakelijk dienen voor het ontwikkelen en beproeven van nieuwe methoden of producten en die niet langer dan twee jaar worden gebruikt.




Bijlage III

1.LANDBOUW, BOSBOUW EN AQUACULTUUR 

a) 

ruilverkavelingsprojecten [...]


b)

projecten voor het gebruik van niet in cultuur gebrachte gronden of seminatuurlijke gebieden voor intensieve landbouw (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)


c)

waterbeheersingsprojecten voor landbouwdoeleinden, met inbegrip van irrigatie- en droogleggingsprojecten (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)


d)

eerste bebossing en ontbossing met het oog op omschakeling naar een ander bodemgebruik (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)


e)

intensieve veeteeltbedrijven (projecten die niet in bijlage I of II zijn opgenomen)


f) 

intensieve aquacultuur van vis (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)

2.EXTRACTIEVE BEDRIJVEN

a) 

steengroeven, dagbouwmijnen, met inbegrip van ontginningen van oppervlaktedelfstoffen of grind, en turfwinningen (projecten die niet onder bijlage I of II vallen) 


b)

winning van mineralen door afbaggering van de zee- of rivierbodem


c)

diepboringen, voor zover ze geen betrekking hebben op de verwachte effecten op het leefmilieu die verband houden met de bescherming tegen ioniserende straling, met name :

  • geothermische boringen;
  • boringen in verband met de opslag van kernafval;
  • boringen voor watervoorziening

met uitzondering van boringen voor het onderzoek naar de stabiliteit van de grond

3.

ENERGIEBEDRIJVEN


a) 

industriële installaties voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water met uitzondering van kernenergiecentrales (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)


b) 

industriële installaties voor het transport van gas, stoom en warm water; transport van elektrische energie via bovengrondse leidingen (projecten die niet onder bijlage I of bijlage II vallen)


c)

bovengrondse opslag van aardgas


d)

ondergrondse opslag van gasvormige brandstoffen


e)

bovengrondse opslag van fossiele brandstoffen


f)

industrieel briketteren van steenkool en bruinkool


g)

installaties voor de behandeling en de opslag van radioactief afval, voor zover ze geen betrekking hebben op de verwachte effecten op het leefmilieu die verband houden met de bescherming tegen ioniserende straling (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)


h)

installaties voor de productie van hydro-elektrische energie (projecten die niet onder bijlage II vallen)


i)

installaties voor de winning van windenergie voor de energieproductie (windturbineparken) (projecten die niet onder bijlage II vallen)

4.

PRODUCTIE EN VERWERKING VAN METALEN


a)

installaties voor de productie van ruwijzer of staal (primaire of secundaire smelting), met inbegrip van continugieten (projecten die niet onder bijlage II vallen)


b)

installaties voor de verwerking van ferrometalen door :



i)

warmwalsen;



ii)

smeden met hamers;



iii)

het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal

(projecten die niet onder bijlage II vallen)


c)

smelterijen van ferrometalen (projecten die niet onder bijlage II vallen) 


d)

installaties voor het smelten, met inbegrip van het legeren, van non-ferrometalen, met uitzondering van edele metalen, inclusief terugwinningsproducten (affineren, vormgieten enzovoort) (projecten die niet onder bijlage II vallen)


e)

installaties voor oppervlaktebehandeling van metalen en plastic materiaal door middel van een elektrolytisch of chemisch procedé (projecten die niet onder bijlage II vallen)


f)

automobielfabrieken en -assemblagebedrijven en fabrieken van automobielmotoren (projecten die niet onder bijlage II vallen)


g)

scheepswerven (projecten die niet onder bijlage II vallen)


h)

installaties voor de bouw en reparatie van luchtvaartuigen


i)

spoorwegmaterieelfabrieken (projecten die niet onder bijlage II vallen)


j)

uitstampen door middel van springstoffen (projecten die niet onder bijlage II vallen) 

5.

MINERALE INDUSTRIE 


a)

installaties voor de vervaardiging van cement (projecten die niet onder bijlage II vallen) 


b)

installaties voor de winning van asbest en de fabricage van asbestproducten (projecten die niet onder bijlage I of II vallen) 


c)

installaties voor de fabricage van glas, met inbegrip van glasvezels (projecten die niet onder bijlage II vallen) 


d)

installaties voor het smelten van minerale stoffen, met inbegrip van installaties voor de fabricage van mineraalvezels (projecten die niet onder bijlage II vallen) 


e) 

fabricage van keramische producten door middel van bakken, namelijk dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein (projecten die niet onder bijlage II vallen) 

6. 

CHEMISCHE INDUSTRIE (projecten die niet onder bijlage I of II vallen) 


a)

behandeling van tussenproducten en vervaardiging van chemicaliën 


b) 

productie van bestrijdingsmiddelen en farmaceutische producten, verven en vernissen, elastomeren en peroxiden 


c) 

opslagruimten voor aardolie, petrochemische en chemische producten bij inrichtingen behorend tot de chemische industrie

7. 

VOEDINGS- EN GENOTSMIDDELENINDUSTRIE (projecten die niet onder bijlage II vallen) 


a) 

vervaardiging van plantaardige en dierlijke oliën en vetten


b) 

conservenfabrieken voor dierlijke en plantaardige producten 


c) 

zuivelfabrieken 


d) 

bierbrouwerijen en mouterijen 


e) 

suikerwaren- en siroop- of frisdrankfabrieken 


f) 

installaties voor het slachten van dieren 


g) 

zetmeelfabrieken 


h) 

vismeel- en visoliefabrieken 


i) 

suikerfabrieken 

8. 

TEXTIEL-, LEDER-, HOUT- en PAPIERINDUSTRIE


a) 

industriële installaties voor de fabricage van papier en karton (projecten die niet onder bijlage I of II vallen) 


b) 

installaties voor de voorbehandeling (zoals wassen, bleken, merceriseren) of het verven van vezels of textiel (projecten die niet onder bijlage II vallen) 


c) 

installaties voor het looien van huiden (projecten die niet onder bijlage II vallen) 


d) 

installaties voor het produceren en bewerken van celstof (projecten die niet onder bijlage II vallen) 

9.

Rubberverwerkende industrie (projecten die niet onder bijlage II vallen) vervaardiging en behandeling van producten op basis van elastomeren

10.INFRASTRUCTUURPROJECTEN

a)

industrieterreinontwikkeling (projecten die niet onder bijlage II vallen) 


b) 

stadsontwikkelingsprojecten, met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen (projecten die niet onder bijlage II vallen) 


c)

aanleg van spoorwegen en faciliteiten voor de overlading tussen vervoerswijzen en van overladingsstations (projecten die niet onder bijlage I of II vallen) 


d) 

aanleg van vliegvelden (projecten die niet onder bijlage I of II vallen) 


e) 

aanleg van wegen (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)


f) 

stuwdammen en andere installaties voor het stuwen of voor de lange termijn opslaan van water (projecten die niet onder bijlage I of II vallen) 


g) 

trams, boven- en ondergrondse spoorwegen, zweefspoor en dergelijke bijzondere constructies, welke uitsluitend of overwegend voor personenvervoer zijn bestemd (projecten die niet onder bijlage II vallen) 


h) 

aanleg van olie- en gaspijpleidinginstallaties (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)


i) 

aanleg van aquaducten over lange afstand (projecten die niet onder bijlage II vallen) 


j) 

werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater, die niet zijn opgenomen in bijlage I of II 


k) 

projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden, die niet zijn opgenomen in bijlage I of II 


l)

werken inzake kanalisering en ter beperking van overstromingen (flood relief werken) (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen)

11.

ANDERE PROJECTEN


a)

permanente race- en testbanen voor gemotoriseerde voertuigen (projecten die niet onder bijlage II vallen) 


b) 

installaties voor de verwijdering van afval (projecten die niet onder bijlage I of II vallen) 


c) 

rioolwaterzuiveringsinstallaties (projecten die niet onder bijlage I of II vallen)


d) 

slibstortplaatsen (projecten die niet onder bijlage II vallen) 


e) 

opslag van schroot, met inbegrip van autowrakken (projecten die niet onder bijlage II vallen)


f) 

testbanken voor motoren, turbines of reactoren (projecten die niet onder bijlage II vallen) 


g) 

installaties voor de vervaardiging van kunstmatige minerale vezels (projecten die niet onder bijlage II vallen) 


h) 

vilderijen (projecten die niet onder bijlage II vallen)

 12.

TOERISME EN RECREATIE


a)

skihellingen, skiliften, kabelspoorwegen en bijbehorende voorzieningen (projecten die niet onder bijlage II vallen) 


b)

jachthavens (projecten die niet onder bijlage II vallen)


c) 

vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones, met bijbehorende voorzieningen (projecten die niet onder bijlage II vallen) 


d)

permanente kampeer- en caravanterreinen (projecten die niet onder bijlage II vallen) 


e) 

themaparken (projecten die niet onder bijlage II vallen)

13.

WIJZIGINGEN OF UITBREIDINGEN VAN PROJECTEN


wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I, II of III waarvoor reeds een vergunning is afgegeven en die zijn of worden uitgevoerd (niet in bijlage I of II opgenomen wijziging of uitbreiding)