Juridisch kader voor monitoring

Artikel 4.2.8 §1, 5°, i) van het DABM stelt dat een plan-MER een "omschrijving van de monitoringsmaatregelen" moet bevatten.
Volgens artikel 4.3.7 §1, 2°, d) moet een project-MER "een beschrijving van de voorzieningen die redelijkerwijze kunnen worden getroffen voor een behoorlijke monitoring en evaluatie van de effecten van het voorgenomen project" bevatten.
Artikel 4.6.3. van het DABM stelt in verband met monitoring verder dat "de administratie (…) over een gerealiseerde actie (…) waarvoor een project-MER [...] werd opgesteld, een evaluatie of een monitoringonderzoek (kan) organiseren"..
Artikel 4.6.3bis stelt ook dat "de initiatiefnemer (…) de aanzienlijke gevolgen voor het milieu van de tenuitvoerlegging van plannen en programma's na(gaat), onder meer om onvoorziene negatieve gevolgen in een vroeg stadium te kunnen identificeren en de passende herstellende maatregelen te kunnen nemen".
Ook in het decreet complexe projecten is er een passage opgenomen rond monitoring die van belang is. Artikel 41 van dit decreet bepaalt namelijk het volgende:
"In de uitvoeringsfase gaat de overheid die het projectbesluit heeft vastgesteld, de aanzienlijke gevolgen voor het milieu van de tenuitvoerlegging van het onderdeel van het projectbesluit dat geldt als ruimtelijk uitvoeringsplan, na, onder meer om onvoorziene negatieve gevolgen in een vroeg stadium te kunnen identificeren en om de passende herstellende maatregelen te kunnen nemen. Om te voldoen aan de bepalingen van het eerste lid, kunnen, als dat passend is, de bestaande monitoringsregelingen worden gebruikt om overlapping van monitoring te vermijden."
Daarenboven vermeldt ook Richtlijn 2014/52/EU van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten - in overweging (35) - het volgende:
"De lidstaten moeten ervoor zorgen dat verzachtende en compenserende maatregelen worden uitgevoerd en dat passende procedures voor de monitoring van aanzienlijke nadelige milieueffecten ten gevolge van de bouw en exploitatie van een project worden vastgesteld, onder meer om onvoorziene aanzienlijke nadelige effecten te identificeren teneinde passende corrigerende maatregelen te kunnen nemen. Deze monitoring mag niet overlappen, noch worden opgelegd bovenop andere op grond van de Unie- en nationale wetgeving vereiste monitoring."

Begrip en doel

Monitoring is bij ontheffings- en screeningsnota's eerder uitzonderlijk, omdat de premisse van deze instrumenten juist is dat de niet-aanzienlijkheid van de effecten (of de afwezigheid van niet reeds eerder bestudeerde effecten) er afdoende kan in aangetoond worden.
Monitoring maakt deel uit van de post-evaluatie. Een post-evaluatieprogramma is een set van observaties en bijhorende maatregelen die aangevat wordt in aansluiting met het besluit dat de voorgenomen activiteit zal uitgevoerd worden. Een post-evaluatie heeft als doel zowel een inhoudelijke verbetering en toetsing van de resultaten van het MER te voorzien als de verbetering van de gebruikte methoden en technieken in het specifieke MER en in de m.e.r. in het algemeen. Post-evaluatiestudies kunnen enerzijds betrekking hebben op het controleren van de opgelegde milieuvoorwaarden, maar anderzijds ook op het controleren van de milieueffecten en de effectiviteit van de milderende maatregelen. Post-evaluatie kan bestaan uit het uitvoeren van 'follow-up'-programma's, controlemeetprogramma's en milieuaudits. Een post-evaluatiestudie kan uitgevoerd worden voor of tijdens de aanlegfase, tijdens de exploitatiefase of bij afsluiting van de activiteit (nabestemming).
Zowel de Europese als de Vlaamse m.e.r.-regelgeving beschouwen het opnemen van monitoring als een onderdeel van de milieueffectrapportage. Ook om tegemoet te komen aan leemten in de kennis kan post-evaluatie voorgesteld worden in een plan-MER of project-MER.
Monitoring, als onderdeel van de postevaluatie, beschrijft de toestand en evolutie van bepaalde relevante milieuparameters met behulp van herhaalde metingen. Deze metingen gebeuren met vergelijkbare methoden en hebben een duidelijke doelstelling. De resultaten dienen vergeleken te worden met a priori vastgestelde normen of een significantiekader dat bv. ook gehanteerd werd in het voor die activiteit opgestelde specifieke MER.
Door monitoring uit te voeren, wordt getracht een antwoord te vinden op volgende vragen:

De uiteindelijke doelen van monitoring kunnen als volgt worden samengevat:

Monitoring kan bijdragen tot een draagvlak voor het plan of project door bijvoorbeeld omwonenden en andere belanghebbenden te informeren over de resultaten van de monitoring en de bijhorende maatregelen. Het is soms ook zinvol hen te betrekken bij de monitoring zelf, vanwege de specifieke kennis en kunde van de lokale bevolking (bv. belangengroepen) en omwille van het creëren van een draagvlak en het voeren van een zorgvuldige besluitvorming over mogelijke extra maatregelen.
Monitoring bij plan-m.e.r. is ook gerelateerd aan de opzet van eventueel bijkomende studies die erop gericht zijn bepaalde leemten in de kennis te lichten, bijvoorbeeld in het kader van een project-MER of ontheffingsnota. Bij plannen kunnen de milieueffecten pas gemonitord worden eens het plan gerealiseerd is, met andere woorden als de binnen het plan gesuggereerde projecten ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd.
Via specifieke voorwaarden in de omgevingsvergunning kunnen voor projecten wel een aantal monitoringsverplichtingen worden opgenomen.
Als monitoring noodzakelijk is (cf. specifieke voorwaarden in de vergunning), dan moet een monitoringsprogramma opgemaakt worden. Dit is een protocol waarin aangegeven staat wat wordt gemonitord, hoe wordt gemonitord en wat er gebeurt met de monitoringresultaten. Dit protocol wordt niet standaard uitgewerkt in het kader van de m.e.r. Bij de aanvraag voor een vergunning moet het monitoringsprotocol wel duidelijk uitgewerkt zijn. Inzicht in de gevolgen van de leemten in de kennis is zeer belangrijk voor de vergunningverlenende overheid voor het al dan niet toekennen van een vergunning of het opleggen van een monitoringprogramma.

Monitoring in de praktijk

Wanneer monitoren?
Om efficiënt te kunnen monitoren, is het belangrijk om voorafgaand aan de werken een duidelijk beeld te hebben van de situatie ter plaatse. Deze gegevens worden in de meeste gevallen in functie van de eigenlijke milieueffectrapportage op basis van beschikbare data of (terrein)inventarisatie reeds verzameld, namelijk voor het beschrijven van de bestaande situatie.
Indien haalbaar is het zinvol om tijdens de uitvoering van de werken een aantal terreinbezoeken te doen om een beeld te krijgen van de methodes die de aannemer hanteert om het project uit te voeren (Bijvoorbeeld: "Is er kans op verdroging ten gevolge van bemalingen tijdens de werken?"). Ook is het in een aantal gevallen gewenst om de voorgestelde en besliste milderende maatregelen op te volgen op hun effectiviteit, waardoor tijdens de werken nog bijsturingen kunnen gebeuren indien nodig.
Afhankelijk van de aard van de milieucomponent is het tenslotte zinvol het studiegebied te monitoren gedurende een aantal jaren na realisatie. Bijvoorbeeld wanneer een overheid een weg aanlegt met eco-tunnels dan kan deze overheid als initiatiefnemer monitoren om te zien of de eco-tunnels werken zoals het hoort. Volgehouden inspanningen gedurende een lange periode zijn nodig omdat de effecten vaak pas na een tijdje tot uiting komen. Na iedere monitoringsperiode kan een evaluatierapport (het monitoringsrapport) worden opgesteld waarin wordt aangegeven in welke mate de vooropgestelde doelen en gedane voorspellingen inderdaad werden bereikt en waar de activiteit en/of het beheer van het gebied bijgestuurd kan worden.
Wat monitoren?
De keuze van parameters die opgevolgd zullen worden in een monitoringsprogramma is belangrijk en vereist een grondige voorstudie. Als eerste aanzet zou dit kunnen besproken worden op een ontwerptekstbespreking van het MER. Het monitoringsprogramma (inbegrepen de te nemen maatregelen als bepaalde grenswaarden worden bereikt) wordt in dat geval in het MER opgenomen.
Wie monitort?
De verantwoordelijkheid van de monitoring wordt bij voorkeur bij de initiatiefnemer gelegd. Dit is vooral van belang wanneer bijsturing (onder de vorm van maatregelen) aan de monitoring te koppelen is. Het is immers eenvoudiger om deze bijsturing aan de initiatiefnemer op te leggen. Dat de initiatiefnemer verantwoordelijk is voor de monitoring betekent niet noodzakelijk dat deze zelf de metingen moet uitvoeren of organiseren. Zoals ook gesteld in het DABM kunnen ook 'bestaande monitoringsregelingen' gebruikt worden; er hoeven met andere woorden geen specifieke monitoringsprogramma's uitgewerkt worden als de databehoeften al ingevuld worden door lopende programma's
In veel gevallen blijven meerdere mogelijke uitvoerders denkbaar, afhankelijk van de aard en schaal van het project. Ook is soms zodanig specialistisch onderzoek nodig dat enkel erkende deskundigen of wetenschappelijke instellingen in aanmerking komen voor de monitoring, in opdracht van de initiatiefnemer. Overheden kunnen verder een rol spelen bij de controle van monitoring en terugkoppeling van de resultaten.