Lees zeker ook het deel "Wat is scoping en tiering en waarom is het nodig?" en "Tiering - Diepgang en detailniveau van het milieueffectenonderzoek" |
Scoping is het afbakenen van het onderzoek, en dit op basis van de karakteristieken van het plan- of projectvoornemen en de specifieke omgevingskenmerken. Tijdens de scoping worden de (vermoedelijk) belangrijkste milieuthema’s en -effecten geïdentificeerd en onderscheiden van andere, minder relevante thema’s. Met de term scoping bedoelen we meestal 'het vastleggen van de omvang en diepgang van het onderzoek (welke disciplines, welke effectgroepen). Dit betekent dat we voor het project of het planvoornemen bekijken wat de (theoretische) effecten op het milieu kunnen zijn, of deze effecten relevant zijn, en zo ja of ze relevant genoeg zijn om mee te nemen in het verdere milieueffectenonderzoek. De bedoeling van de scoping is dus in eerste instantie om op basis van het project of planvoornemen de ‘scope’ van het milieuonderzoek af te bakenen. Het is immers niet nuttig of relevant om alle denkbare milieueffecten binnen alle milieudisciplines te onderzoeken. Dat is niet alleen tijdrovend, het leidt tot onnodig uitgebreide documenten én leidt de aandacht af van de milieueffecten die er echt toe doen. Lees hieronder verder voor een meer diepgaande uitleg over 'scoping'. |
In een meer algemene vorm betekent scoping 'het afbakenen van het bereik van de milieueffectrapportage'.
Dit houdt onder meer het identificeren in van de milieueffecten die 'mogelijk aanzienlijk' zijn, en die dus in het MER moeten bestudeerd worden. Tijdens de scopingsfase wordt ook vastgelegd welke onderzoeksmethodes zullen ingezet worden, welke beoordelings- en significantiecriteria zullen gebruikt worden om de effecten uit te drukken, en wat de nagestreefde diepgang en detailniveau van het milieueffectenonderzoek is.
Het 'bereik' van de milieueffectrapportage wordt meestal ook gezien in termen van tijd, ruimte en mogelijke alternatieven. De scopingsoefening kan dus onder meer ook het volgende omvatten:
Al deze elementen moeten in elk geval aan bod komen in het startdocument, dat (onder meer) de weerslag vormt van de scopingsoefening. Het resultaat van de scoping zoals voorgesteld in het startdocument (en dus onderworpen aan de inspraak van het grote publiek en de adviesinstanties) wordt bevestigd dan wel bijgesteld (aangevuld, verfijnd, …) in de richtlijnen opgesteld door het Team Mer.
Bij ontheffingen, moeten de resultaten van de scoping opgenomen worden in de ontheffingsnota zelf. Bij screenings is geen expliciete weergave van de scopingsoefening vereist, maar blijft het uiteraard wel nodig na te denken over welke effecten mogelijk aanzienlijk kunnen zijn, hoe het studiegebied wordt afgebakend, en dergelijke meer.
In het vervolg van deze tekst ligt de focus op scoping in de 'enge' zin, nl. het vastleggen van de diepgang van het onderzoek betreffende disciplines en effectgroepen of het identificeren van mogelijk aanzienlijke effecten (zoals hierboven aangegeven worden de meeste andere elementen van de 'scoping in ruime zin' immers al elders in dit richtlijnensysteem besproken). Noch de Europese, noch de Vlaamse regelgeving heeft gedefinieerd wat met de term 'aanzienlijk' bedoeld wordt. Het is evenwel duidelijk dat de mate van aanzienlijkheid bepaald wordt door enerzijds de kenmerken van het effect zelf en anderzijds de kenmerken van de omgeving, met name de kwetsbaarheid ervan.
De term 'scoping' of een synoniem komt niet voor in het DABM, en toch is het één van de belangrijkste onderdelen van milieueffectrapportage. In de Europese Guidance documenten wordt er zelfs expliciet op gewezen dat een overdaad aan informatie niet alleen niet gewenst maar zelfs schadelijk is. Lees hieronder verder om precies te weten waarom een goede scoping erg belangrijk is. |
Voor plannen en programma's stelt het DABM dat het plan-MER "een beschrijving en onderbouwde beoordeling van de mogelijke aanzienlijke milieueffecten van het plan of programma en van de onderzochte redelijke alternatieven op of inzake, in voorkomend geval, de gezondheid en veiligheid van de mens, de ruimtelijke ordening, de biodiversiteit, de fauna en flora, de energie- en grondstoffenvoorraden, de bodem, het water, de atmosfeer, de klimatologische factoren, het geluid, het licht, de stoffelijke goederen, het cultureel erfgoed met inbegrip van het architectonisch en archeologisch erfgoed, het landschap, de mobiliteit, en de samenhang tussen de genoemde factoren; …" moet bevatten. Een project-MER moet "een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project" bevatten.
Deze tekst is gebaseerd op plan-m.e.r.-richtlijn 2001/42/EG: "… een milieurapport opgesteld waarin de mogelijke aanzienlijke milieueffecten van de uitvoering van het plan of programma alsmede van redelijke alternatieven, die rekening houden met het doel en de geografische werkingssfeer van het plan of programma, worden bepaald, beschreven en beoordeeld." Project-m.e.r.-richtlijn 2014/52/EU stelt dat het milieubeoordelingsrapport "een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project" moet bevatten.
Noch de Vlaamse noch de Europese regelgeving geeft dus aan hoe men kan bepalen welke effecten mogelijk of waarschijnlijk aanzienlijk zijn. Er bestaan wel Europese Guidance documenten die dit verder verduidelijken (zie verder).
Artikel 5 van de plan-m.e.r.-richtlijn 2001/42/EG specifieert:
"1. Wanneer krachtens artikel 3, lid 1, een milieubeoordeling vereist is, wordt een milieurapport opgesteld waarin de mogelijke aanzienlijke milieueffecten van de uitvoering van het plan of programma alsmede van redelijke alternatieven, die rekening houden met het doel en de geografische werkingssfeer van het plan of programma, worden bepaald, beschreven en beoordeeld. Voor de voor dit doel te verstrekken informatie wordt verwezen naar bijlage I.
2. Het krachtens lid 1 opgestelde milieurapport bevat de informatie die redelijkerwijs mag worden vereist, gelet op de stand van kennis en beoordelingsmethoden, de inhoud en het detailleringsniveau van het plan of programma, de fase van het besluitvormingsproces waarin het zich bevindt en de mate waarin bepaalde aspecten beter op andere niveaus van dat proces kunnen worden beoordeeld, teneinde overlappende beoordelingen te vermijden."
Hier wordt aangegeven dat de inhoud van het plan-MER afgestemd dient te worden op o.a. de inhoud en het detailleringsniveau van het plan of programma. Plannen, vb. RUP's, kunnen erg verschillend zijn wat betreft detailniveau. Bijgevolg kunnen er ook verschillen zijn tussen plan-MER's wat betreft het detailniveau van de effectbeschrijving.
In de Europese Guidance "Uitvoering van Richtlijn 2001/42/EG van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's, Europese Commissie, 2004" bij plan-m.e.r.-richtlijn 2001/42/EG wordt ingegaan op scoping, evenwel zonder die term te gebruiken. Randnummer 5.19 over de inhoud van het MER: "Bijlage I (van de richtlijn) geeft aan welke informatie in het milieurapport moet worden verstrekt. De tien paragrafen van de bijlage beschrijven een breed spectrum van onderwerpen dat moet worden behandeld, waarbij elke paragraaf op zichzelf van wezenlijk belang is. Alle paragrafen moeten worden gelezen in het licht van de voorschriften van artikel 5 Milieurapport. De lidstaten hebben de vrijheid om eisen aan de inhoud van het milieurapport te stellen die verder gaan dan de voorschriften van de richtlijn. Aangezien een plan of programma zeer uitgebreid kan zijn en een groot aantal uiteenlopende onderwerpen kan behandelen, is het belangrijk erop te wijzen dat de richtlijn om informatie vraagt die verband houdt met de aanzienlijke milieueffecten van het plan of programma (zie artikel 5). Een buitensporige hoeveelheid informatie over onbelangrijke effecten of irrelevante kwesties maakt het rapport moeilijk verteerbaar en kan ertoe leiden dat belangrijke informatie over het hoofd wordt gezien." En randnummer 7.23, over het 'besluit over de reikwijdte en het detailleringsniveau': "Eén van de doelstellingen van 'screening' is om te voorkomen dat men later in de beoordelingsprocedure gaat twijfelen of in het rapport wel de juiste onderwerpen zijn behandeld en of dat voldoende uitgebreid is gedaan." In dit randnummer is verkeerdelijk de term 'screening gebruikt'. In de Engelstalige versie staat hier de term 'scoping'.
Ook in de (recentere) Europese Guidance on Scoping "Environmental Impact Assessment of Projects - Guidance on Scoping (Directive 2011/92/EU as amended by 2014/52/EU), 2017" bij de project-m.e.r.-richtlijn wordt dezelfde redenering gevolgd: scoping is belangrijk om een onderscheid te maken tussen de belangrijke milieueffecten, die van belang zijn voor de besluitvorming, en de minder belangrijke effecten. De focus van het MER moet op de mogelijk aanzienlijke effecten gericht zijn en het is niet de bedoeling tijd en middelen te investeren in onnodig onderzoek. Ook het mogelijk identificeren van alternatieven en milderende maatregelen in een vroege fase wordt genoemd als één van de voordelen van scoping.
In de Guidance (zie eerder) wordt eveneens aangegeven dat scoping een continu proces is tijdens de opmaak van het MER. De scoping moet bijgesteld kunnen worden als gevolg van nieuwe inzichten en nieuwe informatie, zowel als resultaat van het onderzoek zelf als uit adviezen en inspraak als op basis van een projectaanpassing.
Scoping is doorgaans ook een participatief proces. Het voorstel voor de scoping kan immers, via de terinzagelegging van het startdocument, voorgelegd worden aan een breed publiek van stakeholders, die via hun opmerkingen kunnen helpen de 'scope' van het MER uit te breiden of te verfijnen. De uiteindelijke scopingsbeslissing gebeurt door het Team Mer in de richtlijnen, op basis van enerzijds de opmerkingen en aanvullingen die zij ontvangen heeft (zowel van adviesinstanties en van andere overheden als van burgers en andere belanghebbenden) en anderzijds op basis van het voorstel van afbakening van de 'scope' in het startdocument. (Zie Aanpak van scoping voor een uitgebreide beschrijving van ieders rol bij de scoping.) Deze participatieve aanpak betekent dat scoping (potentieel) ook de volgende voordelen heeft:
Een goede scoping heeft als essentiële bijdrage tot het m.e.r.-proces het inzichtelijk maken van het milieueffectenonderzoek door zich te concentreren op hoofdzaken. Dit heeft als (potentieel) voordeel:
|
De focus op een beperkt aantal, maar significante effecten, werkt ook door in bijvoorbeeld de plan- of projectbeschrijving en de beschrijving van de referentiesituatie in het MER. De plan- of projectbeschrijving hoeft immers geen uitgebreide informatie te bevatten die niet relevant is voor de geselecteerde effecten. De beschrijving van de referentiesituatie moet niet ingaan op omgevingscomponenten waarvan is aangenomen dat ze niet beïnvloed zullen worden door het plan of project.
Een van de voornaamste resultaten van de scoping bestaat uit een door de verschillende partijen aanvaard overzicht van de waarschijnlijk significante effecten die in het MER verder onderzocht zullen worden. Dit overzicht kan voorgesteld worden onder vorm van een ingreep-effectschema of impactmatrix. Een dergelijke tabel of matrix legt het verband tussen de ingrepen eigen aan het plan of project (waar relevant opgesplitst per fase: aanlegfase, operationele fase, …) en de mogelijk aanzienlijke effecten (of effectgroepen), opgesplitst per discipline of thema. De matrix kan niet alleen gebruikt worden om de resultaten van de scopingsoefening voor te stellen, maar ook als hulpmiddel bij het uitvoeren van de scoping. Beide toepassingen lopen door elkaar.
Meerdere voorbeelden van dergelijke ingreep-effectschema's of tabellen vindt u in het deel Scoping - methodologie.
Een dergelijke impactmatrix is per definitie een eenvoudig maar daardoor ook beperkt methodologisch instrument, dat niet in staat is alle nuances in beeld te brengen, zeker als het gaat om interdisciplinaire, synergetische en cumulatieve effecten. Deze nuances kunnen aan bod komen in het verdere onderzoek.
Scoping is een zeer belangrijk onderdeel van milieueffectrapportage. Scoping wordt uitgevoerd om een onderscheid te maken tussen de belangrijke milieueffecten, die van belang zijn voor de besluitvorming, en de minder belangrijke effecten. De focus van het MER moet op de mogelijk aanzienlijke effecten gericht zijn en het is niet de bedoeling tijd en middelen te investeren in onnodig onderzoek.