De bepaling van de plan-m.e.r.-plicht houdt de volgende drie stappen in:

Stap 1: Valt het plan of programma onder de definitie van het DABM? (art. 4.1.1 §1 4° DABM)

De definitie luidt als volgt: plan of programma, met inbegrip van die welke door de Europese Unie worden medegefinancierd, alsook de wijzigingen ervan, dat:

Stap 2: Valt het plan of programma onder het toepassingsgebied van het decreet? (art. 4.2.1 en 4.2.2 DABM)

Het antwoord op deze vraag is bevestigend indien:

of

Plannen of programma's waarvoor geen van beide bepalingen van toepassing zijn vallen niet onder het toepassingsgebied van het decreet en zijn dus per definitie ook niet plan-MER-plichtig.

De regelgeving voorziet drie uitzonderingen die maken dat een plan of programma niet onder de toepassing van het decreet valt, zelfs als het antwoord op een van bovenstaande vragen positief zou zijn. Het gaat om de drie volgende uitzonderingen:

Stap 3: Geldt voor het plan of programma de plicht tot opmaak van een plan-MER?

Deze stap moet enkel gezet worden voor plannen of programma's die onder het toepassingsgebied van het decreet vallen. Twee verschillende situaties kunnen zich voordoen:

Om na te gaan of een plan of programma al dan niet aanzienlijke milieueffecten kan hebben, dient een zogenaamd 'onderzoek tot milieueffectrapportage' worden uitgevoerd, ook plan-m.e.r.-screening genoemd; dit is dus van toepassing op de tweede situatie hierboven. In de plan-m.e.r.-screeningsnota, ook screeningsnota genoemd (of minder gebruikelijk: verzoek tot raadpleging), dient de initiatiefnemer aan te tonen dat het plan of programma geen aanzienlijke milieueffecten kan hebben. Als hij dit niet kan aantonen, dan moet alsnog een plan-MER opgemaakt worden. Het Team Mer beslist hierover, op basis van het gevoerde onderzoek en argumentatie in de screeningsnota en van de adviezen.

Onderstaande figuur geeft schematisch de verschillende stappen in de bepaling van de plan-m.e.r.-plicht weer.


Figuur De verschillende stappen in de bepaling van de plan-m.e.r.-plicht


Daarnaast kunnen plannen en programma's waarvoor effectief een plan-MER-plicht geldt, in bepaalde gevallen toch een ontheffing krijgen van de plan-m.e.r.-plicht (art. 4.2.3 §3bis DABM).