De term 'disciplines' in de regelgeving

Project-m.e.r.:

1) Artikel 4.3.7 §1 van het DABM schrijft voor dat een project-MER o.a. (2°) een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project bevat en o.a. (6°) alle aanvullende informatie als vermeld in bijlage IIbis, die bij dit decreet is gevoegd, die van belang is voor de specifieke kenmerken van een bepaald project of projecttype en voor de milieuaspecten die daardoor kunnen worden beïnvloed.

Bijlage IIbis bevat deze opsomming (4°): " een beschrijving van de disciplines, vermeld in artikel 4.3.1, tweede lid, waarop het project van aanzienlijke invloed kan zijn: bevolking, menselijke gezondheid, biodiversiteit (bijvoorbeeld fauna en flora), land (bijvoorbeeld ruimte-beslag), bodem (bijvoorbeeld organisch materiaal, erosie, verdichting, afdekking), water (bijvoorbeeld hydromorfologische veranderingen, kwantiteit en kwaliteit), lucht, klimaat (bijvoorbeeld broeikasgasemissies, effecten die van belang zijn voor adaptatie), materiële goederen, cultureel erfgoed, inclusief architectonische en archeologische aspecten, en het landschap". 

2) In artikel 4.3.1 Toepassingsgebied worden deze disciplines opgesomd: " ... Bij de milieueffectrapportage over projecten worden de directe en indirecte aanzienlijke effecten van een project geval per geval op passende wijze geïdentificeerd, beschreven en beoordeeld op de volgende disciplines:

  • 1° de bevolking en de menselijke gezondheid;
  • 2°  de biodiversiteit, met bijzondere aandacht voor de beschermde soorten en habitats, vermeld in bijlage I tot en met IV van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
  • 3°  het land, de bodem, het water, de lucht en het klimaat;
  • 4°  de materiële goederen, het cultureel erfgoed en het landschap;
  • 5° de samenhang tussen de disciplines, vermeld in punt 1° tot en met 4°

      De effecten op de disciplines, vermeld in het tweede lid, omvatten de verwachte effecten die voortvloeien uit de kwetsbaarheid van het project voor risico’s op zware ongevallen of rampen die relevant zijn voor het project in kwestie."

Voor ontheffingen van de project-MER-plicht en project-m.e.r.-screenings wordt eveneens doorverwezen naar de disciplines opgesomd in artikel 4.3.1 Toepassingsgebied.

Plan-m.e.r.:

Artikel 4.2.8 van het DABM schrijft voor dat een plan-MER o.a. het volgende moet bevatten (zonder de term disciplines te gebruiken): "een beschrijving en onderbouwde beoordeling van de mogelijke aanzienlijke milieueffecten van het plan of programma en van de onderzochte redelijke alternatieven op, in voorkomend geval,

  • de gezondheid en veiligheid van de mens
  • de ruimtelijke ordening
  • de biodiversiteit
  • de fauna en flora
  • de energie- en grondstoffenvoorraden
  • de bodem
  • het water
  • de atmosfeer
  • de klimatologische factoren
  • het geluid
  • het licht
  • de stoffelijke goederen
  • het cultureel erfgoed met inbegrip van het architectonisch en archeologisch erfgoed, het landschap
  • de mobiliteit
  • en de samenhang tussen de vermelde factoren.

De beschrijving van de milieueffecten omvat de directe en, in voorkomend geval, de indirecte, secundaire, cumulatieve en synergetische effecten, permanent en tijdelijk, positief en negatief, op korte, middellange en lange termijn van het plan of programma."

Voor ontheffingen van de plan-MER-plicht en plan-m.e.r.-screenings bevat de regelgeving geen vergelijkbare bepalingen. Aangezien deze instrumenten erop gericht zijn aan te tonen dat er geen aanzienlijke effecten te verwachten zijn (of, in het geval van ontheffingen van de plan-MER-plicht, dat deze reeds eerder afdoende werden beschreven) ligt het voor de hand dat, voor zover relevant, effecten op dezelfde domeinen bestudeerd worden. Daarbij hoeft weliswaar niet noodzakelijk dezelfde systematische opdeling in 'disciplines' gevolgd te worden.

Disciplines i.v.m. erkenningen

Zoals al eerder aangegeven kunnen, volgens de Vlaamse regelgeving, deskundigen erkend zijn in volgende disciplines (en deeldomeinen):

  • Bodem (pedologie en geologie)
  • Water (geohydrologie, oppervlakte- en afvalwater en mariene waters)
  • Lucht (geur en luchtverontreiniging)
  • Geluid en trillingen (geluid en trillingen)
  • Mens (gezondheid, mobiliteit en ruimtelijke aspecten)
  • Biodiversiteit
  • Klimaat
  • Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie (landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie)

Onderscheid in sleutel-, neven- en niet relevante disciplines

Tijdens de scoping worden de belangrijkste milieuthema's en -effecten geïdentificeerd en onderscheiden van andere, minder relevante thema's en -effecten. Het resultaat van de scoping bestaat uit een overzicht van de vermoedelijk aanzienlijke effecten die in het MER, de ontheffingsnota of screeningsnota verder onderzocht zullen worden. Dit overzicht wordt meestal voorgesteld onder vorm van een ingreep-effectmatrix.

In het kader van de milieueffectrapportage worden de MER-disciplines verder als sleuteldisciplines, nevendisciplines of niet-relevante disciplines aangeduid. De effecten bepalen of een bepaalde discipline een relevante of niet relevante discipline genoemd wordt, waarmee bedoeld wordt dat de effecten al dan niet in het MER aan bod moeten komen. Binnen de relevante disciplines kan verder nog onderscheid gemaakt worden tussen sleutel- en nevendisciplines. Dit onderscheid wordt bepaald door de relevantie of het belang van de discipline in een bepaald gebied of voor een bepaalde activiteit.

Gezien de grote diversiteit aan plan- of projectkarakteristieken, de verscheidenheid aan mogelijke omgevingsfactoren, het verschil in m.e.r.-niveau, … is het niet mogelijk om hier een standaardlijst van de te behandelen relevante disciplines op te nemen. In de activiteitengroep-specifieke richtlijnenboeken wordt telkens een overzicht gegeven van de mogelijk te onderzoeken sleutel-, neven- of niet relevante disciplines voor de betrokken activiteitengroep, met inbegrip van de motivatie daarvoor.

Sleuteldisciplines

Sleuteldisciplines zijn disciplines die diepgaand onderzocht moeten worden in een MER/ontheffingsnota/screeningsnota (en in het geval van een project-MER ook verplicht door erkende MER-deskundigen). In een MER kunnen er door het plan of project in kwestie voor bepaalde disciplines effecten optreden die aanzienlijk kunnen zijn en die dus verder onderzoek noodzakelijk maken. In een ontheffingsnota of een screeningsnota moet aangetoond worden dat bepaalde effecten niet aanzienlijk zijn.

Het is niet alleen de grootte van de effecten die bepaalt of een discipline als een sleuteldiscipline aangeduid wordt of niet, maar ook de aard en diepgang van het noodzakelijk uit te voeren onderzoek om dit aan te tonen. In het geval er bijvoorbeeld modelmatige doorrekeningen noodzakelijk zijn om aan te tonen dat bepaalde vermoedelijke effecten beperkt zijn, kan de discipline ook als een sleuteldiscipline aangeduid worden. In elk concreet MER/ontheffingsnota/screeningsnota kunnen een aantal disciplines als sleuteldisciplines behandeld worden. In wegendossiers is mobiliteit bijvoorbeeld altijd een sleuteldiscipline.

Nevendisciplines

Nevendisciplines zijn disciplines die minder diepgaand bestudeerd moeten worden in een MER, ontheffingsnota of screeningsnota. Nevendisciplines kunnen in een project-MER door de MER-coördinator beschreven worden. In wegendossiers kan biodiversiteit bijvoorbeeld een nevendiscipline zijn als de nieuwe weg aangelegd wordt in sterk verstedelijkt gebied zonder belangrijke natuurwaarden.

Niet-relevante disciplines

De disciplines waarvoor zowel bij de aanleg-, gebruiks- als onderhoudsfase geen effecten optreden, worden als niet relevant beschouwd en worden bijgevolg niet bestudeerd in het MER, de ontheffingsnota of de screeningsnota. Dit moet wel gemotiveerd worden in de betrokken documenten.

Receptordisciplines

Voor een toelichting over de betekenis en het gebruik van de term receptordisciplines (Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie, Fauna & Flora en Mens) wordt verwezen naar het deel over de disciplinebenadering versus de receptorbenadering.

Tips en aandachtspunten

  1. Voor een concreet dossier kan het aangewezen zijn om in detail te motiveren waarom een bepaalde discipline als sleutel-, neven- of niet relevante discipline beschouwd wordt, en voor activiteiten waarvoor een activiteiten-specifiek richtlijnenboek beschikbaar is, de eventuele afwijkingen ten opzichte van het richtlijnenboek aan te geven. Ook in de discipline-specifieke richtlijnenboeken kunnen aanwijzingen staan wanneer voor de betrokken discipline een erkend MER-deskundige aangewezen is, en zij bijgevolg een sleuteldiscipline wordt.
  2. Tijdens de scopingfase (startdocument en richtlijnen) moet in elk dossier duidelijk beschreven worden welke disciplines de sleuteldisciplines zijn, welke disciplines ook relevant zijn en onderzocht zullen worden (nevendisciplines) en welke disciplines niet relevant zijn en dus niet onderzocht worden.
  3. Een discipline die in het startdocument 'minder belangrijk' leek kan naar aanleiding van nieuwe inzichten uit de terinzagelegging toch een sleuteldiscipline worden. Zo kan er bijvoorbeeld voor een project-MER in de richtlijnen beslist worden dat die discipline, in tegenstelling tot wat in het startdocument stond, toch door een erkend MER-deskundige behandeld moet worden. Het omgekeerde zou in theorie ook kunnen: een belangrijke discipline zou minder belangrijk kunnen blijken.
  4. Voor de sleuteldisciplines is het aangewezen dat de deskundige aanwezig is bij overleg tijdens het MER-proces, tenzij het Team Mer voorafgaand aan het overleg aangegeven heeft dat zijn of haar aanwezigheid niet noodzakelijk is.
  • Geen labels