Date: Fri, 29 Mar 2024 08:25:31 +0100 (CET) Message-ID: <1904147163.23466.1711697131122@confluence-pr-1.vm.cumuli.be> Subject: Exported From Confluence MIME-Version: 1.0 Content-Type: multipart/related; boundary="----=_Part_23465_874974985.1711697131122" ------=_Part_23465_874974985.1711697131122 Content-Type: text/html; charset=UTF-8 Content-Transfer-Encoding: quoted-printable Content-Location: file:///C:/exported.html
De beoordeling van een plan of project in een MER, een ontheffingsnota o= f een plan-m.e.r.-screeningsnota wordt bepaald door de kenmerken van de hui= dige toestand van het milieu, de ingrepen van het plan of project, de inter= ferentie met andere plannen of projecten en het geldend juridisch en beleid= smatig kader.
'Voortschrijdend inzicht' is het fenomeen waarbij in de loop van of na a= floop van een m.e.r.-proces de informatie en inzichten met betrekki= ng tot een plan of project, zijn effecten of zijn 'omgeving' (in d= e brede zin van het woord: fysisch, juridisch, maatschappelijk, politiek, = =E2=80=A6) evolueren, met als gevolg dat het plan of proje= ct en/of zijn effecten op het milieu (of het inzicht in deze effecten) gewi= jzigd zijn tegenover de situatie bij de start van het m.e.r.-proces. Dit ka= n aanleiding geven tot een gewijzigde beoordeling.
Er kan in principe een onderscheid gemaakt worden tussen voortschrijdend= inzicht in de periode v=C3=B3=C3=B3r de definitieve goedk= euring/kwaliteitsbeoordeling van het MER, de ontheffingsnota of de plan-m.e= .r.-screeningsnota en in de periode erna. Beide situaties = hebben verschillende consequenties.
Voortschrijdend inzicht kan betrekking hebben op verschillende zaken:
De wijzigingen die het gevolg zijn van voortschrijdend inzicht hebben al= s gevolg dat de milieueffectbeoordeling in de loop van het m.e.r.-proces mo= et bijgesteld worden. Dit hoeft niet negatief ervaren= te worden. Voortschrijdend inzicht kan er zoals gezegd toe leiden dat in d= e loop van het m.e.r.-proces nieuwe alternatieven of varianten worden ontwi= kkeld. De m.e.r. wordt op die manier deel van een iteratief proces<= /strong>, dat in opeenvolgende benaderingen resulteert in een alternatief d= at een compromis vormt voor eisen en verwachtingen vanuit verschillende bel= angen (bv. milieu, kostprijs, draagvlak, politieke wenselijkheid, =E2=80=A6= ). Voortschrijdend inzicht hoeft daarbij niet te betekenen dat het bijgeste= lde plan of project moet inboeten op het vlak van 'milieumerites'. Voortsch= rijdend inzicht kan ook leiden tot een plan of project met minder impacten = op het milieu dan die van het initiatief in zijn oorspronkelijke vorm.
Rekening houden met voortschrijdend inzicht heeft voordelen in t= ermen van realiseerbaarheid en aanvaarding van de uiteindelijk bekomen oplo= ssing. Het gevolg is wel dat het m.e.r.-proces complexer= strong> wordt en meer tijd vraagt, en dat het resultaat (i= nclusief het respecteren van eventuele deadlines) moeilijk te voorspellen v= alt. Dit vraagt een grote flexibiliteit van zowel initiatiefnemers als MER-= deskundigen, flexibele interpretatie van procedures (bv. cyclische in plaat= s van lineaire toepassing ervan) en het vrijmaken van voldoende mensen en m= iddelen.
Wijzigingen of nieuwe inzichten kunnen zich voordoen v=C3=B3=C3=B3r of n= a de publicatie van de richtlijnen. Algemeen kan gesteld worden dat ingeval= van wijzigingen als gevolg van voortschrijdend inzicht er steeds moet beke= ken worden of deze wijzigingen eventueel aanleiding kunnen geven tot juridi= sche betwistingen. Dit is vooral het geval bij wijzigingen aan de plan- of = projectdefinitie, al dan niet in combinatie met het formuleren van nieuwe v= arianten of alternatieven. Men zou in zo'n geval immers kunnen opwerpen dat= de op deze manier nieuw ontwikkelde alternatieven de publieke toets van he= t startdocument niet hebben ondergaan. Dit geldt echter evenzeer voor alter= natieven die worden ingesproken en vervolgens in de richtlijnen worden opge= nomen.
Als algemene regel kan men ook stellen dat een alternatief dat, als gevo= lg van voortschrijdend inzicht, pas naar het einde van het m.e.r.-proces to= t stand komt, volledig gedekt moet zijn door het effectenonderzoek van de a= ndere alternatieven: de effecten ervan moeten zich dus met andere woorden b= innen de bandbreedte van de voor de andere alternatieven vastgestelde effec= ten bevinden om zonder verdere procedurele stappen in het MER te kunnen opg= enomen worden. Gaat het om een volledig nieuw alternatief waarvan de effect= en (mogelijk) buiten die brandbreedte vallen, dan moet het volgens dezelfde= methoden en met dezelfde diepgang als de eerder onderzochte alternatieven = worden onderzocht in het MER.
In geval van onzekerheid over de juridische aanvaardbaarheid van wijzigi= ngen die het gevolg zijn van voortschrijdend inzicht moet bekeken worden ho= e deze wijzigingen procedureel kunnen geformaliseerd worden.
Voor de generieke plan-MER-procedure zijn er in essenti= e twee mogelijkheden: het opstellen van aanvullende richtlijnen of het overdoen van de terinzagelegging van de kenni= sgeving. Het formuleren van aanvullende richtlijnen= em> is een redelijk eenvoudige procedurele stap. Deze met= hode kan gebruikt worden in gevallen waarbij geen inbreuk wordt gedaan op d= e rechten van de insprekers tijdens de terinzagelegging van de kennisgeving= . Ze bevestigen doorgaans afspraken die binnen het m.e.r.-proces al gemaakt= zijn, en hebben geen zware consequenties voor de uitvoering ervan. Een&nbs= p;nieuwe terinzagelegging is een veel ingrijpendere procedurele stap. = Dit houdt in dat de kennisgeving wordt aangepast aan de nieuwe inzichten en= opnieuw ter inzage wordt gelegd. Daarna worden nieuwe richtlijnen geschrev= en. Afhankelijk van de inspraakreacties (en hun weerslag in de richtlijnen)= kan dit betekenen dat delen van het onderzoek moeten overgedaan worden. Ee= n nieuwe terinzagelegging is dus een stap die zoveel mogelijk moet = vermeden worden door reeds bij de aanvang van het proces voldoende aandacht= te hebben voor de plan of projectdefinitie en de mogelijke alternatie= ven. Een nieuwe terinzagelegging is dan alleen nodig voor zeer ing= rijpende wijzigingen in de plan- of projectdefinitie, al dan niet in combin= atie met het formuleren van nieuwe varianten of alternatieven, die er in fe= ite op neerkomen dat een volledig nieuw plan, project of alternatief moet b= eoordeeld worden.
Dezelfde overwegingen moeten gemaakt worden voor de ge=C3=AFnteg= reerde RUP/MER-procedure. Ook binnen deze procedure moet voor ingr= ijpende wijzigingen afgewogen worden of er een stap terug gezet moet worden= , door vb. in de scopingnota een aangepaste of aangevulde werkwijze te bekr= achtigen, eventueel voorafgegaan door nieuwe inspraak van het publiek. De <= strong>mogelijkheid om verschillende scopingnota's op te stellen is hier ex= pliciet opgenomen in de regelgeving.
Voor project-MER's kan men in dergelijke gevallen een tweede scopingsadvies vragen. Er wordt ec= hter benadrukt dat door de integratie van de project-MER-procedure in de om= gevingsvergunningsprocedure het project beschreven in het MER en de vergunn= ingsaanvraag =C3=A9=C3=A9n op =C3=A9=C3=A9n moet zijn. Bij het indienen van= de vergunningsaanvraag moet het MER opgesteld zijn volgens de methodologie= die op dat ogenblik beschikbaar is en moet het project-MER dus actueel zij= n. Het MER wordt namelijk pas goedgekeurd tijdens de vergunningsprocedure. = In geval van ingrijpende wijzigingen aan het project of methodologie, kan h= et in bepaalde gevallen raadzaam zijn om een nieuw MER-proces op te starten= .
V=C3=B3=C3=B3r de integratie van de project-m.e.r.-proc= edure in de vergunningsprocedure en de plan-m.e.r.-procedure in de RUP-proc= edure, en de wijziging aan het DABM i.v.m. het "openhouden" van het MER tot= na het openbaar onderzoek (beiden sinds 1 mei 2017) kon h= et voorkomen dat een plan-MER niet meer actueel was op het moment van de be= sluitvorming. Het was problematisch dat het MER na de goedkeuring n= iet meer aangepast kon worden.
De generieke plan-MER-procedure is echter aangepast zod= at er een ontwerp-MER, en geen goedgekeurd MER, mee in openbaar onderzoek g= aat. Als er op basis van advies en inspraak dan zou blijken dat het MER nog= bijgesteld moet worden, dan kan dat nog.
Ook de ge=C3=AFntegreerde RUP/MER-procedure is er uiter= aard op gericht dat het RUP en het plan-MER optimaal op mekaar afgestemd zi= jn.
Ook voor project-MER's is de werkwijze aangepast aangez= ien het MER wordt goedgekeurd tijdens de vergunningsprocedure en dus steeds= actueel is op het moment van de beslissing over de vergunning. Een uitzond= ering kan zich voordien als het MER gebruikt wordt voor meerdere vergunning= saanvragen. Het MER wordt dan goedgekeurd in de eerste vergunningsaanvraag = en moet bij de volgende vergunningsaanvraag niet meer goedgekeurd worden, a= ls het nog actueel is (cfr. art. 23 van het omgevingsvergunningsdecreet).= p>
De problematiek van voortschrijdend inzicht na het m.e.r.-proces is bijg= evolg enkel nog van toepassing voor plan-m.e.r.-screeningsnota's, o= ntheffingsnota's en project-MER's bruikbaar in verschillende vergunningspro= cedures.
Als er geruime tijd kan verstrijken tussen het goedkeuren van een MER of= het verlenen van een ontheffing en de verdere beslissing over het plan of = project, en de feiten of inzichten zijn in die periode veranderd, moet nage= gaan worden of de informatie uit het MER, de ontheffingsnota of de screenin= gsnota nog voldoende actueel is. Uitgangspunt moet zijn dat de onderbouwing= van de beslissing over een plan of een project nog steeds gebaseerd kan wo= rden op de informatie uit het MER, de ontheffings- of screeningsnota.
Over de houdbaarheid of geldigheid van een MER of screening= snota zijn geen specifieke bepalingen opgenomen= in de regelgeving. Algemeen geldt wel dat de = gegevens in een MER/ontheffingsnota/screeningsnota voldoende actueel moeten zijn. Vragen die = daarbij een rol spelen zijn:
Indien voortschrijdend inzicht niet leidt tot andere milieu= effecten en conclusies in het MER, kan men oordelen dat het MER nog bruikba= ar is in de verdere besluitvorming en bijgevolg nog actueel is.
Met betrekking tot de ontheffingsbeslissing voor projecten is in het DABM wel een termijn opgenomen waarbinnen he= t project aangevangen moet zijn (in de praktijk: de vergunningsaanvraag moe= t ingediend zijn). Deze termijn is maximum vier jaar. Daarnaast vermeld art= ikel 4.3.3. =C2=A7 6 expliciet dat de ontheffing in elk geval vervalt zodra= de initiatiefnemer zijn vergunningsaanvraag niet heeft ingediend binnen ee= n termijn van vier jaar na de ontheffingsbeslissing. Als de vergunning= saanvraag niet binnen deze termijn wordt ingediend, dan vervalt de beslissi= ng en dient een nieuw verzoek tot ontheffing ingediend te worden of een pro= ject-MER te worden opgesteld.