Date: Fri, 29 Mar 2024 00:23:11 +0100 (CET) Message-ID: <463280941.23337.1711668191539@confluence-pr-1.vm.cumuli.be> Subject: Exported From Confluence MIME-Version: 1.0 Content-Type: multipart/related; boundary="----=_Part_23336_497782331.1711668191539" ------=_Part_23336_497782331.1711668191539 Content-Type: text/html; charset=UTF-8 Content-Transfer-Encoding: quoted-printable Content-Location: file:///C:/exported.html
Artikel 4.2.8 =C2=A71, 5=C2=
=B0, i) van het DABM stelt dat een plan-MER een "=
omschrijving van de monitoringsmaatregelen" moet bevatten.
Volgens artikel 4.3.7 =C2=A71, 2=C2=B0, d) moet een proje=
ct-MER "een beschrijving van de voorzieningen die redelijkerwi=
jze kunnen worden getroffen voor een behoorlijke monitoring en evaluatie va=
n de effecten van het voorgenomen project" bevatten.
Artikel 4.6.3. van het DABM stelt in verband met monitoring verder dat "de administratie (=E2=80=A6) over een gerealiseerde actie (=E2=80=A6) waar=
voor een project-MER [...] werd opgesteld, een evaluatie of een monitoringo=
nderzoek (kan) organiseren"..
Artikel 4.6.3bis stelt ook dat "de initiatiefnemer (=E2=80=A6) de aanzi=
enlijke gevolgen voor het milieu van de tenuitvoerlegging van plannen en pr=
ogramma's na(gaat), onder meer om onvoorziene negatieve gevolgen in een vro=
eg stadium te kunnen identificeren en de passende herstellende maatregelen =
te kunnen nemen".
Ook in het decreet complexe projecten is er een passage op=
genomen rond monitoring die van belang is. Artikel 41 van dit decreet bepaa=
lt namelijk het volgende:
"In de uitvoeringsfase gaat de overheid die het projectbesluit heeft va=
stgesteld, de aanzienlijke gevolgen voor het milieu van de tenuitvoerleggin=
g van het onderdeel van het projectbesluit dat geldt als ruimtelijk uitvoer=
ingsplan, na, onder meer om onvoorziene negatieve gevolgen in een vroeg sta=
dium te kunnen identificeren en om de passende herstellende maatregelen te =
kunnen nemen. Om te voldoen aan de bepalingen van het eerste lid, kunnen, a=
ls dat passend is, de bestaande monitoringsregelingen worden gebruikt om ov=
erlapping van monitoring te vermijden."
Daarenboven vermeldt ook Richtlijn 2014/52/EU van 16 april=
2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeo=
ordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten - in overweging (3=
5) - het volgende:
"De lidstaten moeten ervoor zorgen dat verzachtende en compenserende ma=
atregelen worden uitgevoerd en dat passende procedures voor de monitoring v=
an aanzienlijke nadelige milieueffecten ten gevolge van de bouw en exploita=
tie van een project worden vastgesteld, onder meer om onvoorziene aanzienli=
jke nadelige effecten te identificeren teneinde passende corrigerende maatr=
egelen te kunnen nemen. Deze monitoring mag niet overlappen, noch worden op=
gelegd bovenop andere op grond van de Unie- en nationale wetgeving vereiste=
monitoring."
Monitoring is bij ontheffings- en screeningsnota's eerder uitzonderlijk,=
omdat de premisse van deze instrumenten juist is dat de niet-aanzienlijkhe=
id van de effecten (of de afwezigheid van niet reeds eerder bestudeerde eff=
ecten) er afdoende kan in aangetoond worden.
Monitoring maakt deel uit van de post-evaluatie. Een post-evaluatieprogramm=
a is een set van observaties en bijhorende maatregelen die aangevat wordt i=
n aansluiting met het besluit dat de voorgenomen activiteit zal uitgevoerd =
worden. Een post-evaluatie heeft als doel zowel een inhoudelijke verbeterin=
g en toetsing van de resultaten van het MER te voorzien als de verbetering =
van de gebruikte methoden en technieken in het specifieke MER en in de m.e.=
r. in het algemeen. Post-evaluatiestudies kunnen enerzijds betrekking hebbe=
n op het controleren van de opgelegde milieuvoorwaarden, maar anderzijds oo=
k op het controleren van de milieueffecten en de effectiviteit van de milde=
rende maatregelen. Post-evaluatie kan bestaan uit het uitvoeren van 'follow=
-up'-programma's, controlemeetprogramma's en milieuaudits. Een post-evaluat=
iestudie kan uitgevoerd worden voor of tijdens de aanlegfase, tijdens de ex=
ploitatiefase of bij afsluiting van de activiteit (nabestemming).
Zowel de Europese als de Vlaamse m.e.r.-regelgeving beschouwen het opnemen =
van monitoring als een onderdeel van de milieueffectrapportage. Ook om tege=
moet te komen aan leemten in de kennis kan post-evaluatie voorgesteld worde=
n in een plan-MER of project-MER.
Monitoring, als onderdeel van de postevaluatie, beschrijft de toestand en e=
volutie van bepaalde relevante milieuparameters met behulp van herhaalde me=
tingen. Deze metingen gebeuren met vergelijkbare methoden en hebben een dui=
delijke doelstelling. De resultaten dienen vergeleken te worden met a prior=
i vastgestelde normen of een significantiekader dat bv. ook gehanteerd werd=
in het voor die activiteit opgestelde specifieke MER.
Door monitoring uit te voeren, wordt getracht een antwoord te vinden op vol=
gende vragen:
De uiteindelijke doelen van monitoring kunnen als volgt worden samengeva= t:
Monitoring kan bijdragen tot een draagvlak voor het plan of project door=
bijvoorbeeld omwonenden en andere belanghebbenden te informeren over de re=
sultaten van de monitoring en de bijhorende maatregelen. Het is soms ook zi=
nvol hen te betrekken bij de monitoring zelf, vanwege de specifieke kennis =
en kunde van de lokale bevolking (bv. belangengroepen) en omwille van het c=
re=C3=ABren van een draagvlak en het voeren van een zorgvuldige besluitvorm=
ing over mogelijke extra maatregelen.
Monitoring bij plan-m.e.r. is ook gerelateerd aan de opzet van eventueel bi=
jkomende studies die erop gericht zijn bepaalde leemten in de kennis te lic=
hten, bijvoorbeeld in het kader van een project-MER of ontheffingsnota. Bij=
plannen kunnen de milieueffecten pas gemonitord worden eens het plan gerea=
liseerd is, met andere woorden als de binnen het plan gesuggereerde project=
en ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd.
Via specifieke voorwaarden in de omgevingsvergunning kunnen voor projecten =
wel een aantal monitoringsverplichtingen worden opgenomen.
Als monitoring noodzakelijk is (cf. specifieke voorwaarden in de vergunning=
), dan moet een monitoringsprogramma opgemaakt worden. Dit is een protocol =
waarin aangegeven staat wat wordt gemonitord, hoe wordt gemonitord en wat e=
r gebeurt met de monitoringresultaten. Dit protocol wordt niet standaard ui=
tgewerkt in het kader van de m.e.r. Bij de aanvraag voor een vergunning moe=
t het monitoringsprotocol wel duidelijk uitgewerkt zijn. Inzicht in de gevo=
lgen van de leemten in de kennis is zeer belangrijk voor de vergunningverle=
nende overheid voor het al dan niet toekennen van een vergunning of het opl=
eggen van een monitoringprogramma.
Wanneer monitoren?
Om effici=C3=ABnt te kunnen monitoren, is het belangrijk om voorafgaand aan de werken een duidelijk beeld=
te hebben van de situatie ter plaatse. Deze gegevens worden in de meeste g=
evallen in functie van de eigenlijke milieueffectrapportage op basis van be=
schikbare data of (terrein)inventarisatie reeds verzameld, namelijk voor he=
t beschrijven van de bestaande situatie.
Indien haalbaar is het zinvol om tijdens de uitvoerin=
g van de werken een aantal terreinbezoeken te doen o=
m een beeld te krijgen van de methodes die de aannemer hanteert om het proj=
ect uit te voeren (Bijvoorbeeld: "Is er kans op verdroging ten gevolge van =
bemalingen tijdens de werken?"). Ook is het in een aantal gevallen gewenst =
om de voorgestelde en besliste milderende maatregelen op te volgen op hun e=
ffectiviteit, waardoor tijdens de werken nog bijsturingen kunnen gebeuren i=
ndien nodig.
Afhankelijk van de aard van de milieucomponent is het tenslotte zinvol het =
studiegebied te monitoren gedurende een aantal jaren =
na realisatie. Bijvoorbeeld wanneer een overheid een weg aanlegt met e=
co-tunnels dan kan deze overheid als initiatiefnemer monitoren om te zien o=
f de eco-tunnels werken zoals het hoort. Volgehouden inspanningen gedurende=
een lange periode zijn nodig omdat de effecten vaak pas na een tijdje tot =
uiting komen. Na iedere monitoringsperiode kan een evaluatierapport (het mo=
nitoringsrapport) worden opgesteld waarin wordt aangegeven in welke mate de=
vooropgestelde doelen en gedane voorspellingen inderdaad werden bereikt en=
waar de activiteit en/of het beheer van het gebied bijgestuurd kan worden.=
Wat monitoren?
De keuze van parameters die opgevolgd zullen worden in een monitoringsprogr=
amma is belangrijk en vereist een grondige voorstudie. Als eerste aanzet zo=
u dit kunnen besproken worden op een ontwerptekstbespreking van het MER. He=
t monitoringsprogramma (inbegrepen de te nemen maatregelen als bepaalde gre=
nswaarden worden bereikt) wordt in dat geval in het MER opgenomen.
De verantwoordelijkheid van de monitoring wordt bij voorkeur bij de initiat=
iefnemer gelegd. Dit is vooral van belang wanneer bijsturing (onder de vorm=
van maatregelen) aan de monitoring te koppelen is. Het is immers eenvoudig=
er om deze bijsturing aan de initiatiefnemer op te leggen. Dat de initiatie=
fnemer verantwoordelijk is voor de monitoring betekent niet noodzakelijk da=
t deze zelf de metingen moet uitvoeren of organiseren. Zoals ook gesteld in=
het DABM kunnen ook 'bestaande monitoringsregelingen' gebruikt worden; er =
hoeven met andere woorden geen specifieke monitoringsprogramma's uitgewerkt=
worden als de databehoeften al ingevuld worden door lopende programma's
In veel gevallen blijven meerdere mogelijke uitvoerders denkbaar, afhankeli=
jk van de aard en schaal van het project. Ook is soms zodanig specialistisc=
h onderzoek nodig dat enkel erkende deskundigen of wetenschappelijke instel=
lingen in aanmerking komen voor de monitoring, in opdracht van de initiatie=
fnemer. Overheden kunnen verder een rol spelen bij de controle van monitori=
ng en terugkoppeling van de resultaten.